Uit het eerste programma van de Belgische Werkliedenpartij (1885)
Inleiding
Er is tusschen de Werkliedenvereenigingen des lands eene Partij gesticht, voor doel hebbende de werklieden hunne politieke rechten te doen bekomen, alsmede het stoffelijk welzijn, waarvan zij tot hier toe beroofd zijn geweest. (..)
De Werkliedenpartij is van gedacht dat den Staat moet tusschenkomen voor het lot van den werkman te verzekeren gedurende het werk, ziekten en ouderdom;
Ten dien einde zal de WerkIiedenpartij zich niet tevreden stellen met het stichten van ziekenbeurzen, samenwerkende maatschappijen of weerstandskassen, maar zal ook eene politieke partij vormen, om van den Staat de noodige hulp te bekomen tot het volkomen welzijn der werkende klas;
Aangezien de regeeringen internationale handels-, postale- en zeevaart-overeenkomsten aangaan;
Aangezien de werkliedenbelangen overal de zelfde zijn, en ook om de onderkruiping in tijd van staking te voorkomen, de Partij verklaard te verbroederen met de vereenigde werklieden aller landen die hare zienswijze deelen;
Aangezien de ellende en ‘s volksafhankelijkheid voortspruit uit de slechte regeling van het werk, omdat het meerendeel der werklieden de noodige werktuigen niet bezit, zal de Partij trachten die voortbrengingsmanier door het kapitaal te vervangen door een manier van werken hebbende voor grondslag het gemeen bezit van grond en bodem en der noodige werktuigen.
Buiten voorgaande algemeene strekkingen en om tot haar doeleinde te geraken, de Partij eischt de hervormingen in haar programma besloten.
I. Politiek doel
ARTIKEL EEN. — Algemeen stemrecht. Rechtstreeksche wetgeving door het volk, dat is: bekrachtiging en initiatief door het volk op wetgevend gebied, geheime en verplichtende stemming. De kiezingen moeten ‘s zondags geschieden.
ART. 2 Wereldlijk verplichtend onderwijs tot alle graden voor alle kinderen; onderhoud dezer ten koste van den Staat, der provincie en gemeente. Voltooiing des onderwijs door scholen voor volwassenen.
ART. 3 Scheiding van Kerk en Staat, de godsdiensten als afzonderlijke zaken beschouwd.
ART. 4 Uitbreiding, tot alle rechtszaken, der jurys en der opperrechtersraden gekozen door het algemeen stemrecht. Kosteloos gerecht en herziening, in den zin der gelijkheid, der artikelen uit het wetboek welke eene politieke of burgerlijke miskenning daarstellen ten opzichte der werklieden, der vrouwen en ontwettelijke kinderen.
ART. 5 Afschaffing der loting en der vervanging bij het leger. Gelijkheid der krijgslasten en vermindering van het oorlogsbudget. Afschaffing der staande legers. Beslissing van vrede of oorlog door het volk.
II. Huishoudkundig deel
ART. 8 Een rustdag per week, of verbod aan de bazen meer dan zes dagen op zeven te doen werken.
ART. 9 Wet regelende ouderdom en tijd van het werk in den volgenden zin: a) afschaffing van het werk voor kinderen onder de twaalf jaren; b) samenvoeging van werk en onderwijs, en verbod van alle nachtwerk voor kinderen van 12 tot 16 jaren; c) verbod van werk voor vrouwen in alle nijverheid waar dit werk tegenstrijdig is met de zeden of de gezondheid; d) daarstelling eener wet eenen gewoonen werkersdag bepalende voor volwassenen van beide geslachten.
ART. 10 Commissie door de werklieden gekozen en betaald door den Staat, ten einde in de werkhuizen den gezondheidstoestand en het levensbehoud te verzekeren. Onderzoek van den gezondheidstoestand der woonsten.
ART. 11 Ware verantwoordelijkheid der patroons in het overkomen van ongelukken gedurende het werk, door eene wet bepalende dat de meesters moeten kunnen bewijzen dat het ongeluk voortkomt uit den slechten wil der werklieden.
ART. 17 Afschaffing aller overeenkomsten en wetten die den openbaren eigendom ontvreemd (nationale bank, ijzerenwegen, mijnen, gemeente eigendommen, enz.) en terugkeer dezer eigendommen aan het algemeen bezit, vertegenwoordigd, volgens het geval, door den Staat of de gemeente.
ART. 18 Afschaffing van alle wetten gemaakt ten voordeele der patroons en gericht tegen de werklieden.
Bron: H. VERSCHAFFEL e.a., Beschavingen 5. Uitgeverij Plantyn, Antwerpen, 1993, blz. 219.
1885: oprichting Belgische Werkliedenpartij (uit "Wat zoudt ge zonder het werkvolk zijn" van Jaak Breepoels)
In april 1885 vond een vergadering van 112 arbeiders plaats in een lokaal van café ‘De Zwaan’ op de Grote Markt in Brussel… Vanuit deze vergadering werd de Belgische Werklieden Partij (BWP) opgericht. … Er waren voornamelijk ambachtslieden en niet zoveel arbeiders uit industriële centra (met uitzondering van Gent). Er werd gevreesd dat een radicaal programma arbeiders zou afschrikken. Op die basis werd beslist om de term socialisme niet in de naam op te nemen…
In augustus 1885 vond in Antwerpen een congres plaats om een eisenplatform op te maken. In dat programma werd opgekomen voor algemeen stemrecht, verplicht en gratis neutraal onderwijs, afschaffing van kinderarbeid onder de 12 jaar, een stelsel van sociale zekerheid, nationalisaties,… Het programma was een reeks van democratische en radicale eisen, maar niet uitdrukkelijk socialistisch. Er werd geen beeld gegeven van een socialistisch alternatief op het kapitalisme. …
De beweging van 1886
Op
Deze beweging was een uitbarsting van collectieve woede. Er was echter geen actieplan of richting voor de strijdbeweging. De acties waren massaal, maar ook bijzonder gewelddadig waardoor de deur voor repressie openstond. Geschrokken door de omvang van de beweging, besliste het parlement toch om een Commissie op te zetten die de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders zou onderzoeken. De conclusies van die commissie vormden de aanleiding voor de eerste (bijzonder beperkte) sociale wetten.
De BWP was niet rechtstreeks betrokken bij de beweging, onder meer door haar zwakke aanwezigheid langs Waalse kant. … De BWP-leiding zag de beweging van 1886 als een verspilling van energie en een rem op de mogelijke ontwikkeling van een brede alliantie in de strijd voor algemeen stemrecht. Voor de BWP stond de strijd voor algemeen stemrecht voorop. Zo organiseerde de partij in augustus 1886 een betoging met 30.000 deelnemers rond deze eis.
Het feit dat de partij geen leidinggevende rol had gespeeld in de beweging van 1886 en een negatief standpunt over die beweging had ingenomen, opende de weg voor een aantal tijdelijke afsplitsingen ter linkerzijde van de partij. ….
Ontwikkeling van vakbonden
De ontwikkeling van vakbonden verliep aanvankelijk erg moeizaam. Er werd vertrokken vanuit de traditie van organisaties in de ambachten die teruggingen op het middeleeuws corporatisme. Vanaf de jaren 1880 ontwikkelen zich echter een aantal vakbondsorganisaties. Zo organiseerden de glasblazers in Charleroi (waar er zo’n 6.000 arbeiders in deze sector werkten) zich in de Union Verrière in 1882. Deze vakbond trad in 1884 toe tot de Nationale Orde van de Ridders van de Arbeid, een organisatie met geheimzinnige loge-achtige elementen maar ook met een strijdbare traditie in de Verenigde Staten.
Tussen 1869 en 1890 waren er in de Borinage zo’n 170 stakingen van mijnwerkers. Dit waren voornamelijk spontane stakingen op lokaal vlak en niet goed georganiseerd. Ook onder de mijnwerkers was er een invloed van de ‘Knights of Labor’ (Ridders van de Arbeid). …
Ondanks de afwezigheid van een goed georganiseerde vakbeweging, waren er wel heel wat acties. Tussen 1906 en 1910 waren er 765 stakingen waarvan er 18% succes had, 60% mislukte en 22% leidde tot een compromis. Toch waren er op dit ogenblik geen nationaal georganiseerde vakbonden met een interprofessionele structuur.
De eerste aanzet om daartoe te komen, werd genomen vanuit de BWP. Terwijl bijvoorbeeld in Engeland de ontwikkeling van een arbeiderspartij er kwam toen vanuit de vakbondsbeweging daartoe een initiatief genomen werd, zagen we in België een omgekeerde ontwikkeling. Het initiatief voor de oprichting van sterkere vakbonden, kwam vanuit het politiek orgaan, de BWP.
In 1898 deed de BWP een poging om meer eenheid te verkrijgen onder de diverse kleinere vakbonden. Dit gebeurde door de oprichting van een Syndicale Commissie binnen de partij. In 1906 werd dit opengegooid tot “Syndicale Commissie van de BWP en Onafhankelijke Vakbonden.”
De eenmaking van de vakbeweging werd versterkt door het enorme protest van arbeiders tegen de patronale politiek van lock-outs waarbij alle bedrijven in een sector gesloten werden om de arbeiders onder druk te zetten om slechte loons- en arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Dit gebeurde in
Geleidelijk aan werd de eenmaking van de vakbeweging realiteit. In 1914 waren er in de Syndicale Commissie 19 nationale centrales, 4 nationale federaties en 6 regionale federaties verenigd. Alles samen waren er 130.000 leden en telde de vakbeweging in 1913 reeds 101 vrijgestelden.
De coöperatieve beweging
Een overblijfsel van het Proudhonisme in de socialistische beweging, was de aandacht voor coöperatieven. De ontwikkeling van coöperaties kreeg een eigen dynamiek, onder meer door het succes van initiatieven als de Vooruit in Gent. Terwijl die coöperatieve van start ging met een startkapitaal bijeengespaard door 300 arbeiders die 0,5 frank per week opzij zetten, omvatte de coöperatie tegen 1883 naast een bakkerij ook een winkel. Vanaf 1885 kwamen er volksapotheken bij. Tegen 1914 omvatte de Vooruit 2 grote gebouwen, een grootwarenhuis met 4 bijhuizen, een schoenfabriek, 23 kruidenierswinkels, 7 apotheken, een brouwerij, een spinnerij, een weverij, een chicoreifabriek,…
In heel het land omvatte de coöperatieve beweging in 1914 172 volkshuizen, 96 bakkerijen, 9 drukkerijen, 397 winkels, 18 brouwerijen,… De grote nadruk op deze coöperaties leidde er toe dat er meer aandacht was voor de ontwikkeling van een “zuil” voor de arbeiders die apolitiek ingesteld was, en niet op strijd gericht werd.
De strijd voor algemeen stemrecht
De strijd voor algemeen stemrecht was het centrale actiepunt van de pas opgerichte BWP. Er waren verschillende betogingen met 30.000 deelnemers in 1886 en zelfs
Op
In 1893 werd door de BWP dan toch opgeroepen tot een algemene staking. Het resultaat was enorm: 250.000 arbeiders gingen in staking. Dit leidde in Henegouwen tot verschillende confrontaties met ordetroepen en er vielen heel wat doden. De BWP-leiding stemde al snel in met een compromis dat bestond uit de invoering van algemeen meervoudig stemrecht: er kwam algemeen stemrecht, maar wie veel verdiende, kreeg meer stemmen.
De invoering van het algemeen meervoudig stemrecht opende de weg voor een parlementaire aanwezigheid van de BWP. In 1894 haalde de partij 19% van de stemmen, goed voor 28 verkozenen (allen in Waalse districten). De socialistische fractie in het parlement omvatte heel wat arbeiders: 4 mijnwerkers, 3 textielarbeiders,… De parlementaire aanwezigheid leidde echter ook tot illusies in een parlementaire weg naar het socialisme. Emile Vandervelde, één van de 28 verkozenen, verklaarde: “Onze wens is dat wij handelen en zullen overwinnen door de wettelijke weg.”
Dit is een bijlage bij volgend artikel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten