zondag 2 maart 2008

Anti-Mertens (4):Analyse pseudo-marxisme PVDA-kader Peter Mertens


Peter Mertens gaat helemaal voorbij (hij heeft Lenin niet goed gelezen –alleen maar geciteerd…) aan de ONTWIKKELING en VERSTERKING van de arbeidersklasse door de VERMAATSCHAPPELING van de produktie. Het is ook eigenaardig dat de goede analyses die Thomas Gounet, toch ook partij-kader, door het topkader Peter Mertens niet worden gebruikt om de lijn van de PVDA uit te werken. Heeft Peter ze eigenlijk wel eens gelezen?

“…Volgens sommige opiniemakers ligt de periode waarin productieve arbeid de maatschappelijke rijkdom creëert, achter ons. De leer van de meerwaarde, de belangrijkste pijler van de economische theorie van Marx, zou verouderd zijn. Dat is alvast de conclusie die de filosofen Antonio Negri en Michael Hardt trekken: ‘De centrale rol in de productie van meerwaarde, eerder gespeeld door de arbeidskracht van fabrieksarbeidersmassa’s, wordt tegenwoordig meer en meer vervuld door intellectuele, immateriële en communicatieve arbeidskracht’, zo schrijven ze. ‘Het is dus noodzakelijk om een nieuwe politieke waardetheorie te ontwikkelen.’
Is arbeid niet langer bron van de maatschappelijke rijkdom? Niets is minder waar.
Om te leven hebben de mensen voedsel, kleding en andere materiële goederen nodig. Voor die producten moeten zij werken, ‘produceren’. Het zijn de mensen die door de materiële productie de rijkdom van de maatschappij maken. Alle arbeid die in deze materialistische zin begrepen wordt, kan als productieve arbeid in het algemeen worden beschouwd. De productie wordt in groep, maatschappelijk georganiseerd. Op een bepaald moment in de ontwikkeling van de geschiedenis wordt er meer geproduceerd dan men onmiddellijk kan verbruiken. Graan, voedsel en vee worden opgeslagen. Vanaf dat sleutelmoment, wanneer een surplus ontstaat boven het eigen verbruik, ontstaat ook de mogelijkheid voor bepaalde groepen mensen zich dat surplus systematisch toe te eigenen.

De controle over het surplus, het inhuren van gewapende mannen, de investering in nieuwe technieken, het uitvaardigen van wettelijke codes, kortom een staat wordt nodig om het surplus voor hen veilig te stellen. De staat ontstaat op het moment dat de maatschappij zich opsplitst in klassen. Een bezittende klasse en een bezitloze klasse. In elke klassenmaatschappij eigent de heersende klasse zich het surplus of de meer-arbeid toe. En dat ‘ongeacht of deze eigenaar nu een Atheense aristocraat is, een Etruskische theocraat, een Romeinse burger, een Normandische baron, een Amerikaanse slavenhouder, een Walachijnse bojaar, een moderne Landlord (grondbezitter), of een kapitalist.’
‘Het essentiële verschil tussen de verschillende economische vormen van de maatschappij (tussen bijvoorbeeld een samenleving, gebaseerd op slavenarbeid en een, gebaseerd op loonarbeid), zo schrijft Marx, ligt alleen in de wijze waarop surplusarbeid in elk geval onttrokken wordt van de actuele producent, de arbeider.’
Een arbeider verkoopt zijn arbeidskracht. Hij ontvangt hiervoor een loon. Dat loon is wat we de ‘waarde’ van de arbeidskracht noemen. Het is het geld dat de arbeider nodig heeft om te voorzien in zijn onderhoud, zijn opleiding, zijn gezondheid, zijn huisvesting enzovoort.
Met zijn arbeid maakt de arbeider producten: van silicium maakt hij computerchips, van staal maakt hij schepen, van aluminium fietsen, van hout meubels… De gecreëerde waarde van die producten is hoger dan het loon. Het verschil is de ‘meerwaarde’, en die gaat integraal naar de kapitalist. ‘Wat voor het kapitaal de meerwaarde vormt, is voor de arbeider de meerarbeid die hij moet presteren naast de arbeid om zijn onmiddellijke behoeften te vervullen zodat hij als arbeider
kan leven’, legt Marx uit. Als een arbeider 8 uur werkt, dan heeft hij bijvoorbeeld op 3 uur zijn loon (of de waarde van zijn arbeidskracht) verdiend. De resterende 5 uur werk is meerwaarde voor de kapitalist. De arbeidsdag valt uiteen in het voor het behoud van de arbeidskracht nodige gedeelte en het gedeelte deel waarin meerarbeid wordt verricht.
‘Productie van meerwaarde, of winstmakerij’, zo schrijft Marx, ‘is de absolute wet van deze productiewijze. Maar wie produceert nu die meerwaarde? Creëert iedereen die zijn arbeidskracht verkoopt voor loon ook meerwaarde? Of zijn vandaag voornamelijk de intelligentie en de communicatie de bron van meerwaarde, zoals Negri en Hardt beweren?
Wat geldt voor de slavenmaatschappij en voor de feodale maatschappij, geldt ook voor het kapitalisme. Wie niet in de productie, de warenproductie werkt, levert geen productieve arbeid. ‘Omdat het directe doel van de kapitalistische productie meerwaarde is, daarom is alleen die arbeid productief die direct meerwaarde produceert’, schrijft Marx.19 Met de recente technologische revolutie is heel wat kennis en wetenschap van de meest moderne productieprocessen vereist, dat is zeker. Maar de intelligentie en de communicatie die buiten de productie liggen, scheppen voor het kapitaal geen meerwaarde. Net zomin als de arbeid die goederen produceert die niet op de markt komen, zoals een eigen kleiwerkje, of zelfvoorzienende landbouw of puur huishoudelijke arbeid.
Productieve arbeid is daarom een bepaling van arbeid die niets te maken heeft met haar inhoud, of met de concrete gebruikswaarde waarin zij zich manifesteert, maar veeleer met de maatschappelijke vorm waarin zij zich verwezenlijkt. Daarom
kan arbeid van een en dezelfde inhoud zowel productief als onproductief zijn. Marx: ‘Dezelfde soort arbeid kan productief of onproductief zijn.’
Priesters, koningen, presidenten en politici, staatsambtenaren, rechters, advocaten, generaals en soldaten, politieagenten en cipiers werken niet in de productie. Ze werken om een sociale orde, een klassenmaatschappij, in stand te houden en om haar verder te zetten (te reproduceren). Zij leveren dus onproductieve arbeid. Dat wil niet zeggen dat zij niet hard werken, noch dat zij onnodig zouden zijn voor de maatschappij (integendeel). Ook arbeid die gebruikt wordt door inkomen, en niet door kapitaal, zoals huisbedienden, koks, tuinmannen, chauffeurs en bodyguards is niet productief, omdat zij geen meerwaarde voor het kapitaal creëert. “

Te statisch gesteld. Ook “beschrijft” Peter Mertens aan de hand van citaten van Marx slechts algemene kenmerken van het kapitalisme: de uitbuiting, toeëigening van meerwaarde enz…

In het ACTUELE CONCRETE kapitalisme, door de privatiseringen bijvoorbeeld, worden steeds meer mensen betrokken bij de produktieve arbeid, wordt de produktieve arbeid steeds socialer. Zoals de productieve arbeid van een individuele auto-arbeider maar kan gebeuren als hij collectief, sociaal, vermaatschappelijkt, wordt ingeschakeld aan de band van bijvoorbeeld VW-Vorst, tegelijk met andere arbeiders. (en dan spreken we nog maar alleen van één deeltje van de produktie van een auto, de assemblage. Een inviduele arbeider kan, steeds minder, juist door de ENORME VERMAATSCHAPPELING van de produktie, als hij niet sociaal in de produktie wordt ingepast zelfs niet de arbeid verrichten op basis van dewelke dan de kapitalist(en) zich de meerwaarde toeëigent(-en). Zo kan een individuele arbeider, als hij bijvoorbeeld een stakingsbreker is, helemaal alleen in een automobielfabriek die in staking is, zijn “productieve arbeid” niet verrichten en zo de kapitalist het toelaten zich de meerwaarde op die arbeid toe te eigenen. Je kunt het PRINCIPE van de meerwaarde-TEORIE uitleggen aan de hand van één hypothetische arbeider en één hypothetische kapitalist. Maar de concrete realiteit van de meerwaarde-toeeigening gebeurt in de actuele situatie van het kapitalisme in zijn imperialistisch stadium, waar de meerwaarde, die effectief toegeigend wordt bij de verkoop van de auto (en dan nog verdeeld wordt onder verschillende kapitalisten) allemaal stukjes meerwaarde zijn afkomstig van de arbeiders die sociaal zijn georganiseerd (in staalfabrieken, textielfabrieken, rubberverwerkende nijverheid…. Auto-assemblage bedrijven…enz) in de produktie van die ene auto.

Lees verder in volgend artikel.

Geen opmerkingen: