woensdag 5 maart 2008

Anti-Mertens (8):Analyse pseudo-marxisme PVDA-kader Peter Mertens


Peter Mertens gaat verder:

“Niemand zal ontkennen dat de arbeidsomstandigheden het laatste decennium verslechterd zijn. Zolang het socialisme in Oost-Europa bestond – met sociale zekerheid, gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, een culturele infrastructuur, openbaar vervoer, volledige tewerkstelling enz. – moest het kapitalisme in het Westen toegevingen doen aan de arbeidersbeweging. Sinds de fluwelen contrarevolutie het socialisme onderuithaalde, gaat het kapitaal opnieuw driester te werk…. Het aandeel van de lonen in de globale rijkdom daalt. En oude of nieuwe antistakingswetten en dwangsommen worden weer bovengehaald of in het leven geroepen. …
Maar ook zal niemand ontkennen dat het proletariaat in het verweer komt tegen de golf van liberalisering en sociale afbraak. En dat verzet kent vele schakeringen. Van het behoud van de douchetijd tijdens de werkuren in de stoffige non-ferrofabrieken van Umicore Hoboken tot het behoud van de schafttijd. Kleine overwinningen op de werkvloer zelf. Kleine overwinningen van arbeiders, bedienden en hun vakbonden. En van de communisten die niet buiten de fabrieken treden, maar het verzet binnenin weten vast te grijpen. Het aantal bedrijfsacties neemt sinds de jaren 1990 opnieuw toe. Acties op de werkvloer, georganiseerd door tienduizenden vakbondsafgevaardigden, mensen van vlees en bloed. Zij hebben de bedrijven niet verlaten. …”

“Zij hebben de bedrijven niet verlaten.” Door te reageren op een uitgekozen geciteerde opvatting van Nadine Rosa Rosso, verschuift Peter Mertens de diskussie over de fundamentele taken van communisten naar “het leiden van het verzet in de bedrijven voor directe economische eisen”. Hij “vergeet” (want hij kent het boek wel en heeft er wellicht nog vorming uit gegeven…) alles wat Lenin aan bilan van ervaringen neerschreef en hoe hij de taken van de communisten formuleerde (toen werden ze nog “sociaal-democraten” genoemd) in “Wat te doen”: massaorganisaties van de arbeiders (vakbonden) moeten omgevormd worden tot strijd-organisaties waarmee de massa van de arbeiders strijden voor het socialisme; de voorhoede-partij moet de arbeidersklasse leiden om verder te gaan dan bedrijfsgebonden klassenstrijd voor directe economische eisen. Hiervoor moeten de arbeiders “gaan naar andere lagen van de bevolking en HUN concrete strijd voor bepaalde belangen van hen” Hiervoor moeten de arbeiders verder en ruimer kijken dan de grenzen van het bedrijf. Zij moeten georganiseerd en aaneengesmeed, reeds door hun geleverde klassenstrijd, door integrering van de strijd van andere lagen van de bevolking in een algemene strijd tegen het kapitalisme zich aan het hoofd plaatsen van die strijd als klasse wier belangen fundamenteel tegengesteld zijn aan die van de kapitalisten. Als de delegatie en de arbeiders van de Forges de Clabecq gingen naar de acties en betogingen van de leraars, als zij gingen naar de Boelwerf of andere bedrijven in staking moesten zij natuurlijk even “hun bedrijf verlaten”… Op het laatst schetst Peter Mertens hier het leiden van de economische en bedrijfsgebonden klassenstrijd van de arbeiders als een taak die los staat van hun algemene taak het leiden van de arbeidersklasse naar het volvoeren van hun revolutionaire taak: het vernietigen van het kapitalisme. Peter Mertens maakt misbruik van een wellicht kleinburgerlijke formulering van Nadine Rosa-Rosso, maar ook van een uitgekozen (=eclecticistische) citering van Marx, om de taak van de communisten te verengen tot het leiden van het verzet IN DE BEDRIJVEN voor “kleine overwinning” in de strijd voor bedrijfsgebonden eisen ivm werk, loon en werkvoorwaarden. Om de strijd te ontwikkelen tot een revolutionaire strijd ter omverwerping van het kapitalisme, moet de arbeidersklasse en haar massaorganisatie de strijd leiden overal waar de werkers staan tegenover het kapitaal en haar staat: de strijd voor betere en goedkopere woningen, de strijd voor de bescherming van de fysieke en geestelijke gezondheid en welzijn van de kinderen (van de werkers), de strijd tegen de imperialistische oorlog(en) enz… Hiervoor moeten de arbeiders en haar massaorganisaties inderdaad “kijken buiten de muren van het bedrijf” De revolutie gaat niet gevoerd worden door steeds hardere strijd in de bedrijven voor economische eisen, ook niet als men probeert dat de arbeiders in staking bepaalde eerder “politiekere” eisen zouden gaan stellen zoals “vermogenbelasting” of “invoering van het kiwimodel”… of zoals de BWP vroeger voorstelde “algemeen stemrecht”. Tenslotte gaat het over een intellectualistische diskussie: “Moeten de arbeiders uit de fabriek gaan en zich organiseren of moeten zijn in de fabriek blijven en zich organiseren?. Een arbeider heeft, PER DEFINITIE GEEN KEUS. Om te overleven moet hij zijn arbeidskracht verkopen, en als dat alleen in “een helse fabriek” is, dan zal hij daar moeten gaan werken. Als hij op een beter betaalde, en minder “helse plaats’ kan doen, dan zal hij dat doen. Als er alleen die “helse fabriek”overblijft om te werken, dan zit er niets anders op dan zich te organiseren en te strijden voor minder “helse omstandigheden”. Als de “helse fabriek”gesloten wordt, of de arbeider wordt afgedankt, wordt hij GEDWONGEN, OF HIJ WIL OF NIET, om die “helse fabriek” te verlaten. Als er geen andere en betere plaats is om zijn arbeidskracht te verkopen, zal hij, en georganiseerd, moeten strijden om te KUNNEN BLIJVEN werken in die “helse fabriek”.

“‘De macht van de arbeidersklasse is niet gelegen in de representatieve instituties, maar in het antagonisme en de autonomie van de arbeiders zelf.’ Dat schrijven Negri en Hardt over de Amerikaanse arbeidersklasse in de jaren 1960 en 1970. ‘Bovendien lagen de creativiteit en strijdbaarheid van het proletariaat ook, en misschien nog wel meer, bij de werkende bevolkingsgroepen buiten de fabrieken. Zelfs (en vooral) diegenen die actief werk weigerden, vormden een ernstige bedreiging en een creatief alternatief.
In de periode 1960-70 stak er scheppingskracht in ‘de weigering van het disciplinaire stelsel’, zo menen beide auteurs. ‘Het vooruitzicht op een baan die regelmatig en vast werk garandeert voor acht uur per dag, vijftig weken per jaar en een heel leven lang, het vooruitzicht het genormaliseerde regime van de maatschappelijke fabriek te betreden, wat voor veel van hun ouders een droom was geweest, leek nu een soort dood. De massale afwijzing van het disciplinaire regime, die verscheidene vormen aannam, was niet alleen een negatieve uitdrukking, maar ook een moment van schepping…’
Uit deze periode putten Negri en Hardt naar eigen zeggen inspiratie om ook voor vandaag ‘nieuwe vormen van klassenstrijd’ voor te stellen: ‘desertie en exodus zijn krachtige vormen van klassenstrijd, binnen en tegen imperiale postmoderniteit.’ En het auteursduo verduidelijkt: ‘Terwijl in het disciplinaire tijdperk sabotage de fundamentele notie van verzet was, zou dit in het tijdperk van imperiale controle desertie kunnen zijn... Veldslagen tegen het Empire zouden kunnen gewonnen worden door terugtrekking en uitwijking.’
Terugtrekking en uitwijking vormen inderdaad een belangrijk onderdeel van de leer van de tactiek, net zoals omsingeling en aanval. Toch moeten we Negri en Hardt eraan herinneren dat met terugtrekking en uitwijking alleen geen veldslag kan gewonnen worden. Maar achter de oproep zich terug te trekken en uit te wijken voor de discipline van de arbeid gaat meer schuil. Voor sommige intellectuelen is de fabriek een helse machine, maar voor de arbeiders is ze naast de plaats waar ze hun brood verdienen, ook de plaats waar ze met fierheid hun vak uitoefenen en de plaats bij uitstek voor de strijd. De fabriek organiseert, de fabriek verenigt de arbeiders in de directe oog-in-oog-confrontatie met de patroons. De fabriek, die de gigantische winsten oplevert waarmee de kapitalisten zich verrijken, is ook hun achillespees. Tegenover de exodus, de vlucht, de ‘terugtrekking uit het disciplinaire regime’ staat de visie van Lenin die niets aan actualiteit heeft ingeboet: ‘…”

…en wat heeft Peter Mertens onthouden uit die “visie van Lenin” zoals die naar voren komt in bijvoorbeeld “Wat te doen”?

“Nadine Rosa-Rosso spreekt niet over ‘creativiteit’ en ‘momenten van schepping’, maar over ‘frisse lucht’ en ‘zuurstof’. Zij pleit niet voor desertie en exodus, zoals Negri en Hardt dat doen. Toch is ook zij van oordeel dat de ‘frisse lucht’ en de ‘zuurstof’ buiten de fabriek moeten gezocht worden: ‘De arbeidersklasse heeft behoefte aan zuurstof, aan frisse lucht; zij moet niet wachten tot het uit de door het imperialisme vervuilde lucht valt, ze moet zelf op zoek gaan.[1] Ze geeft als advies: ‘De wereld van de arbeid… moet resoluut buiten de fabriek, de onderneming, de sector treden… en zich met optimisme en vertrouwen richten tot alle sociale klassen en lagen die ook het slachtoffer zijn van de ondraaglijke dictatuur van de grote monopolies.’[2] En er mag daarbij geen tijd verloren gaan, maant ze aan, want ‘het is een wedloop tegen de tijd met al die vormen van fascisme die de maatschappij vergiftigen. We moeten beide handen uitsteken naar elke persoon, elke vereniging of groep die zich op een of andere manier verzet tegen de aanhoudende fascisering van onze maatschappij. De tijd dat we kieskeurig konden zijn, is voorbij.’[3]
Met de oproep ‘buiten de fabriek, de onderneming, de sector [te] treden’ vergeet Rosa-Rosso dat de beslissende strijd in de maatschappij draait om de vraag welke klasse de productiemiddelen bezit, welke klasse beslist over de manier van produceren en over de bestemming van de productie. Zich onttrekken aan de fabriek is zich onttrekken aan deze strijd.…
De strijd tussen arbeid en kapitaal is de kern van elke actuele verandering. …
Dat de productieve arbeiders zich in het oog van de orkaan bevinden, dat zij op de werkvloer het wezenlijke gevecht tussen arbeid en kapitaal voeren, betekent geenszins dat alleen zij strijden; het betekent allerminst dat er geen brede alliantie nodig is tussen de productieve arbeiders, de andere lagen van de arbeidersklasse, de boeren, de geproletariseerde lagen van de intelligentsia, de progressieven en de jongeren die de kant van de uitgebuiten kiezen. Wel integendeel. Juist omdat de productieve arbeiders geschoold, georganiseerd, en gedisciplineerd zijn in de strijd, juist omdat de industriearbeiders het hart van dit productiesysteem vormen, hebben ze als opdracht de andere uitgebuite en onderdrukte lagen vooruit te trekken. Ze stappen op de andere sociale lagen toe niet om er ‘op adem te komen’, niet om er ‘zuurstof te vinden’, niet om er ‘scheppingskracht’ op te doen, maar om aan de kar van heel de sociale strijd te trekken. Zo trokken de staalarbeiders van Forges De Clabecq naar de grote leraren-, scholieren- en studentenbeweging van 1994-1996. …
En als er op die zaterdag 31 juli 2001 op de Corso d’Italia in Genua geen doden zijn gevallen, heeft dat alles te maken met de 40.000 aanwezige metallo’s van de FIOM en de syndicalisten van de basisvakbonden COBAS en CUB … Het is enkel dankzij het optreden van de arbeidersbeweging dat daar doden zijn vermeden. Vastberaden beschermden ze de betoging achter hun tot barrière omgevormde vlaggemasten en achter het enorme spandoek ‘Tegen de patroons van de wereld: de macht aan de arbeiders’.”

Misschien wilde Nadine DIT zeggen? En misschien heeft Peter Mertens haar te beperkt geciteerd? Misschien is zij wat eenzijdig in haar opvatting of te beperkt? Maar dan is er geen echte tegenstelling tussen Peter Mertens en Nadine, maar “vult” Peter Mertens haar aan diept hij haar opvatting wat uit met zijn “betere kennis van het marxisme”! Maar in ieder geval maakt Peter Mertens weer een groot rookgordijn waar hij “produktieve”arbeiders of “industriearbeiders” en “arbeidersklasse” door elkaar gebruikt en dus onduidelijk is over de voorhoederol die de “arbeidersklasse” historisch moet spelen. Hierin is hij duidelijk geen echt alternatief voor de analyse van Nadine Rosa Rosso.

“ ‘Momenteel zien we ook dat traditionele vormen van verzet, zoals de institutionele arbeidersorganisaties die zich in de negentiende en twintigste eeuw ontwikkelden, hun macht beginnen te verliezen. Er moet opnieuw een nieuwe vorm van verzet worden uitgevonden’, aldus Negri en Hardt.
Er wachten de arbeidersbeweging en haar vakorganisaties ongetwijfeld nieuwe grote uitdagingen: de organisatie van de deeltijdse, flexibele en precaire arbeidskracht, de mobilisatie van de interimarbeiders en de arbeiders in de onderaannemingen, het betrekken van het werkloze deel van de arbeidersklasse, enz. En in de mate dat bepaalde van de topkaders van de vakbeweging, zoals in de leiding van het Europees Vakverbond (EVV), zich met het opzet van de grote Europese monopolies en hun Europese Unie vereenzelvigen (dat wil zeggen ‘institutionaliseren’), verliest de vakbeweging inderdaad aan macht. Maar ligt het probleem bij de arbeidersorganisaties zelf, bij het concept van de vakbeweging als organisator van de arbeidersklasse? Of ligt het probleem bij een kleine groep topkaders van de vakorganisaties? …
In de organisatie van de arbeidersklasse als klasse zijn zowel de vakbond als de partij onontbeerlijk. De vakbond dient de individuele arbeiders als klasse samen te smelten tegen het kapitaal. Niet alleen voor de economische strijd, ook voor politieke eisen. …
Toch volstaat dat werk niet, aldus Marx. ‘Aan de andere kant zijn de vakbonden, zonder zich ervan bewust te zijn, organisatiecentra geworden voor de arbeidersklasse… Zijn de vakbonden onontbeerlijk voor de partizanenstrijd tussen het kapitaal en de arbeid, dan zijn zij in nog grotere mate belangrijk als georganiseerde kracht tot vernietiging van het systeem van loonarbeid en de macht van het kapitaal zelf.’ Tot dat besluit was ook de Eerste Internationale gekomen. …
De vakbeweging is de massaorganisatie van de arbeidersklasse en daarom is ze onontbeerlijk voor de bevrijding van die klasse. Het gaat daarbij niet alleen over het cijfer van de syndicalisatiegraad. Het betreft in de eerste plaats de mate waarin de vakbeweging de gehele arbeidersklasse kan omkaderen. Om de kracht en de invloed van de vakbeweging af te meten zijn in de huidige situatie de cijfers over de collectieve arbeidsovereenkomsten even belangrijk. Zo is in Frankrijk maar 9 procent van de loontrekkenden gesyndiceerd, maar de Franse vakorganisaties vertegenwoordigen tijdens de collectieve arbeidsonderhandelingen wel 95 procent van de loontrekkenden ….
Slechts in vier Europese landen is de meerderheid van de actieve bevolking daadwerkelijk gesyndiceerd. Met name in Denemarken, Zweden, Finland en België ... Loonarbeiders syndiceren blijft een vitaal strijdpunt voor de vakbeweging. …
In de Europese landen heeft de vakbeweging er bijna een eeuw over gedaan om zich als kracht te organiseren. Het was een proces van vallen en steeds weer opstaan. In de ambachtelijke industrie (typografen, hoedenmakers, boekbinders, bouwvakkers) – met haar moeilijk vervangbare specialisten en haar traditie van gildenorganisatie – liep het makkelijker dan in de grote industrie waar broodroof en gevangenis het lot werden van zovele syndicale militanten. Vakbonden groeiden er uit hulpkassen (mutualiteiten) die gaandeweg tot weerstandskassen werden omgebouwd. Ze overstegen zelden de fabriek of de plaats waar ze ontstonden. Jaren duurde het voor ze als sectorbonden (textiel, mijnen, glas, metaal) aaneengesmeed werden om nog veel later overkoepelende, intersectoriële, vakbewegingen te worden. In de meeste landen was de vakbeweging in de tweede helft van de negentiende eeuw ‘de hoogste vorm van klassenvereniging van het proletariaat’. Toen onder impuls van Marx en Engels klassenbewuste arbeiderspartijen werden opgericht, ontstond een nieuwe relatie. De vakbeweging was niet langer ‘de hoogste organisatievorm’. Dat was de arbeiderspartij. Deze partij omvat niet de hele klasse, maar wel het klassenbewuste deel. De vakbond dient ernaar te streven een zo groot mogelijk deel van de arbeidersklasse te organiseren. …
Het terugplooien op de eigen sector, de neiging geen ‘politieke standpunten’ in te nemen, zijn vandaag nog schering en inslag in de vakbeweging. Het is aan de partij, aan de communisten om de vakbond op de gehele klasse te richten en ze ook tot politieke eisen te brengen. Lenin gaat verder: ‘Deze “reactionaire trekken” vrezen, trachten ze te omzeilen, er overheen springen, is de grootst mogelijke domheid want het betekent terug te schrikken voor de rol van de proletarische voorhoede…’ …”

Het is ook aan de partij het reformisme te bestrijden IN de vakbeweging, die “het terugplooien op de eigen sector” e.d. hiervoor als één van haar argumenten gebruikt. “In de organisatie van de arbeidersklasse als klasse zijn zowel de vakbond als de partij onontbeerlijk,” zegt Peter Mertens zonder erbij te voegen WAAROM, namelijk omwille van: de strategie om de arbeidersklasse te richten en te leiden tot het volvoeren van haar historische revolutionaire taak, het omverwerpen van het kapitalisme.
“De vakbeweging is de massaorganisatie van de arbeidersklasse en daarom is ze onontbeerlijk voor de bevrijding van die klasse,” zegt Peter Mertens. Vervolgens geeft hij aan waarom en hoe, (waarbij de aandachtige lezer
kan concluderen dat Peter Mertens zelf, iets héél anders zegt dan Marx in de Eerste Internationale). Peter zegt namelijk: “Het gaat daarbij niet alleen over het cijfer van de syndicalisatiegraad. Het betreft in de eerste plaats de mate waarin de vakbeweging de gehele arbeidersklasse kan omkaderen. Om de kracht en de invloed van de vakbeweging af te meten zijn in de huidige situatie de cijfers over de collectieve arbeidsovereenkomsten even belangrijk.”
Hier stelt Peter Mertens, (bewust of niet?) zich “klasse-neutraal” op en DUS aan de kant van de burgerij. (want klasse-neutraal opstellen bestaat niet) De kracht en invloed van de vakbeweging (de kracht en de invloed van de revolutionaire lijn of de reformistische lijn?) zou worden afgemeten aan de syndicalisatiegraad (in België hebben de kapitalisten daarom de sindikale premie ingevoerd!) en de cijfers over de collectieve overeenkomsten. ( dus de maat waarmee de burgerij met behulp van de reformisten de strijdvaardigheid van de arbeidersklasse weet te richten op zo klein mogelijke hervormingen en verbeteringen binnen het kapitalisme als mogelijk).

Lees verder in volgend artikel.


[1] Nadine Rosa-Rosso. Plate-form à débattre et moyens d’action [3 april 2004]. Punt 24, blz. 4. Eigen cursivering, Peter Mertens.

[2] Nadine Rosa-Rosso. Plate-form à débattre et moyens d’action [3 april 2004]. Punt 14, blz. 2. Eigen cursivering, Peter Mertens.

[3] Nadine Rosa-Rosso. Plate-form à débattre et moyens d’action [3 april 2004]. Punt 17, blz. 3. Eigen cursivering, pm.

Geen opmerkingen: