zondag 2 maart 2008

Anti-Mertens (4):Analyse pseudo-marxisme PVDA-kader Peter Mertens


Peter Mertens gaat helemaal voorbij (hij heeft Lenin niet goed gelezen –alleen maar geciteerd…) aan de ONTWIKKELING en VERSTERKING van de arbeidersklasse door de VERMAATSCHAPPELING van de produktie. Het is ook eigenaardig dat de goede analyses die Thomas Gounet, toch ook partij-kader, door het topkader Peter Mertens niet worden gebruikt om de lijn van de PVDA uit te werken. Heeft Peter ze eigenlijk wel eens gelezen?

“…Volgens sommige opiniemakers ligt de periode waarin productieve arbeid de maatschappelijke rijkdom creëert, achter ons. De leer van de meerwaarde, de belangrijkste pijler van de economische theorie van Marx, zou verouderd zijn. Dat is alvast de conclusie die de filosofen Antonio Negri en Michael Hardt trekken: ‘De centrale rol in de productie van meerwaarde, eerder gespeeld door de arbeidskracht van fabrieksarbeidersmassa’s, wordt tegenwoordig meer en meer vervuld door intellectuele, immateriële en communicatieve arbeidskracht’, zo schrijven ze. ‘Het is dus noodzakelijk om een nieuwe politieke waardetheorie te ontwikkelen.’
Is arbeid niet langer bron van de maatschappelijke rijkdom? Niets is minder waar.
Om te leven hebben de mensen voedsel, kleding en andere materiële goederen nodig. Voor die producten moeten zij werken, ‘produceren’. Het zijn de mensen die door de materiële productie de rijkdom van de maatschappij maken. Alle arbeid die in deze materialistische zin begrepen wordt, kan als productieve arbeid in het algemeen worden beschouwd. De productie wordt in groep, maatschappelijk georganiseerd. Op een bepaald moment in de ontwikkeling van de geschiedenis wordt er meer geproduceerd dan men onmiddellijk kan verbruiken. Graan, voedsel en vee worden opgeslagen. Vanaf dat sleutelmoment, wanneer een surplus ontstaat boven het eigen verbruik, ontstaat ook de mogelijkheid voor bepaalde groepen mensen zich dat surplus systematisch toe te eigenen.

De controle over het surplus, het inhuren van gewapende mannen, de investering in nieuwe technieken, het uitvaardigen van wettelijke codes, kortom een staat wordt nodig om het surplus voor hen veilig te stellen. De staat ontstaat op het moment dat de maatschappij zich opsplitst in klassen. Een bezittende klasse en een bezitloze klasse. In elke klassenmaatschappij eigent de heersende klasse zich het surplus of de meer-arbeid toe. En dat ‘ongeacht of deze eigenaar nu een Atheense aristocraat is, een Etruskische theocraat, een Romeinse burger, een Normandische baron, een Amerikaanse slavenhouder, een Walachijnse bojaar, een moderne Landlord (grondbezitter), of een kapitalist.’
‘Het essentiële verschil tussen de verschillende economische vormen van de maatschappij (tussen bijvoorbeeld een samenleving, gebaseerd op slavenarbeid en een, gebaseerd op loonarbeid), zo schrijft Marx, ligt alleen in de wijze waarop surplusarbeid in elk geval onttrokken wordt van de actuele producent, de arbeider.’
Een arbeider verkoopt zijn arbeidskracht. Hij ontvangt hiervoor een loon. Dat loon is wat we de ‘waarde’ van de arbeidskracht noemen. Het is het geld dat de arbeider nodig heeft om te voorzien in zijn onderhoud, zijn opleiding, zijn gezondheid, zijn huisvesting enzovoort.
Met zijn arbeid maakt de arbeider producten: van silicium maakt hij computerchips, van staal maakt hij schepen, van aluminium fietsen, van hout meubels… De gecreëerde waarde van die producten is hoger dan het loon. Het verschil is de ‘meerwaarde’, en die gaat integraal naar de kapitalist. ‘Wat voor het kapitaal de meerwaarde vormt, is voor de arbeider de meerarbeid die hij moet presteren naast de arbeid om zijn onmiddellijke behoeften te vervullen zodat hij als arbeider
kan leven’, legt Marx uit. Als een arbeider 8 uur werkt, dan heeft hij bijvoorbeeld op 3 uur zijn loon (of de waarde van zijn arbeidskracht) verdiend. De resterende 5 uur werk is meerwaarde voor de kapitalist. De arbeidsdag valt uiteen in het voor het behoud van de arbeidskracht nodige gedeelte en het gedeelte deel waarin meerarbeid wordt verricht.
‘Productie van meerwaarde, of winstmakerij’, zo schrijft Marx, ‘is de absolute wet van deze productiewijze. Maar wie produceert nu die meerwaarde? Creëert iedereen die zijn arbeidskracht verkoopt voor loon ook meerwaarde? Of zijn vandaag voornamelijk de intelligentie en de communicatie de bron van meerwaarde, zoals Negri en Hardt beweren?
Wat geldt voor de slavenmaatschappij en voor de feodale maatschappij, geldt ook voor het kapitalisme. Wie niet in de productie, de warenproductie werkt, levert geen productieve arbeid. ‘Omdat het directe doel van de kapitalistische productie meerwaarde is, daarom is alleen die arbeid productief die direct meerwaarde produceert’, schrijft Marx.19 Met de recente technologische revolutie is heel wat kennis en wetenschap van de meest moderne productieprocessen vereist, dat is zeker. Maar de intelligentie en de communicatie die buiten de productie liggen, scheppen voor het kapitaal geen meerwaarde. Net zomin als de arbeid die goederen produceert die niet op de markt komen, zoals een eigen kleiwerkje, of zelfvoorzienende landbouw of puur huishoudelijke arbeid.
Productieve arbeid is daarom een bepaling van arbeid die niets te maken heeft met haar inhoud, of met de concrete gebruikswaarde waarin zij zich manifesteert, maar veeleer met de maatschappelijke vorm waarin zij zich verwezenlijkt. Daarom
kan arbeid van een en dezelfde inhoud zowel productief als onproductief zijn. Marx: ‘Dezelfde soort arbeid kan productief of onproductief zijn.’
Priesters, koningen, presidenten en politici, staatsambtenaren, rechters, advocaten, generaals en soldaten, politieagenten en cipiers werken niet in de productie. Ze werken om een sociale orde, een klassenmaatschappij, in stand te houden en om haar verder te zetten (te reproduceren). Zij leveren dus onproductieve arbeid. Dat wil niet zeggen dat zij niet hard werken, noch dat zij onnodig zouden zijn voor de maatschappij (integendeel). Ook arbeid die gebruikt wordt door inkomen, en niet door kapitaal, zoals huisbedienden, koks, tuinmannen, chauffeurs en bodyguards is niet productief, omdat zij geen meerwaarde voor het kapitaal creëert. “

Te statisch gesteld. Ook “beschrijft” Peter Mertens aan de hand van citaten van Marx slechts algemene kenmerken van het kapitalisme: de uitbuiting, toeëigening van meerwaarde enz…

In het ACTUELE CONCRETE kapitalisme, door de privatiseringen bijvoorbeeld, worden steeds meer mensen betrokken bij de produktieve arbeid, wordt de produktieve arbeid steeds socialer. Zoals de productieve arbeid van een individuele auto-arbeider maar kan gebeuren als hij collectief, sociaal, vermaatschappelijkt, wordt ingeschakeld aan de band van bijvoorbeeld VW-Vorst, tegelijk met andere arbeiders. (en dan spreken we nog maar alleen van één deeltje van de produktie van een auto, de assemblage. Een inviduele arbeider kan, steeds minder, juist door de ENORME VERMAATSCHAPPELING van de produktie, als hij niet sociaal in de produktie wordt ingepast zelfs niet de arbeid verrichten op basis van dewelke dan de kapitalist(en) zich de meerwaarde toeëigent(-en). Zo kan een individuele arbeider, als hij bijvoorbeeld een stakingsbreker is, helemaal alleen in een automobielfabriek die in staking is, zijn “productieve arbeid” niet verrichten en zo de kapitalist het toelaten zich de meerwaarde op die arbeid toe te eigenen. Je kunt het PRINCIPE van de meerwaarde-TEORIE uitleggen aan de hand van één hypothetische arbeider en één hypothetische kapitalist. Maar de concrete realiteit van de meerwaarde-toeeigening gebeurt in de actuele situatie van het kapitalisme in zijn imperialistisch stadium, waar de meerwaarde, die effectief toegeigend wordt bij de verkoop van de auto (en dan nog verdeeld wordt onder verschillende kapitalisten) allemaal stukjes meerwaarde zijn afkomstig van de arbeiders die sociaal zijn georganiseerd (in staalfabrieken, textielfabrieken, rubberverwerkende nijverheid…. Auto-assemblage bedrijven…enz) in de produktie van die ene auto.

Lees verder in volgend artikel.

Anti-Mertens (3):Analyse pseudo-marxisme PVDA-kader Peter Mertens


We beginnen hieronder met een lectuur van Peter Mertens boekje en ik geef tussendoor mijn reactie, mijn bespreking over de aangehaalde stukken.

“Nadine Rosa-Rosso, de voormalige algemeen secretaris van de Partij van de Arbeid (PVDA), stelde de mogelijkheid in vraag om arbeiders nog langer op de werkvloer van de grote bedrijven te organiseren. De werkplaats is een hel geworden, waar zelfs denken onmogelijk wordt. Bovendien zijn hele regio’s in Europa getroffen door de deïndustrialisatie. Die factoren leiden tot een verzwakking van de arbeidersklasse. De arbeiders moeten op adem komen en zuurstof zoeken buiten de fabriek, bij andere sociale lagen. Daarnaast moeten de krachtsverhoudingen ook in het parlementaire halfrond worden gewijzigd. Zo zegt Nadine Rosa-Rosso.”

Peter Mertens wil aantonen dat voor “echte marxisten” en “echte revolutionairen”, de PVDA DE plaats is om zich te organiseren. Nadine Rosa-Rosso heeft de partij verlaten (moeten verlaten) omdat zij de PVDA een niet-marxistische lijn wilde opdringen en omdat zij van de PVDA een electoralistische partij wilde maken. We zullen eens zien of de nieuwe leiding, waarvan Peter Mertens deel van uitmaakt, nu duidelijk een ANDERS koers gekozen heeft.

“Allicht hebben Antonio Negri, Fausto Bertinotti en Nadine Rosa-Rosso weinig met elkaar gemeen. Wel hebben zij alle drie voor zichzelf de opdracht opgevat het marxisme te vernieuwen. En de thema’s die ze willen herzien, lopen parallel. Ze snijden niet helemaal dezelfde onderwerpen aan, maar ze stellen voortdurend vragen over dezelfde vier thema’s:
1. de rol van de arbeidersklasse,
2. de taak van de revolutionaire partij,
3. de definitie van het imperialisme,
4. de rol van verkiezingen en van het parlementaire werk.”

In zijn analyse gaat hij uit van de standpunten van Negri en Bertinotti die zich openlijk anti-marxistisch opstellen, waarna hij aan de hand van enkele citaten probeert aan te tonen dat Nadine Rosa-Rosso EIGENLIJK toch in hetzelfde kamp zit als die Negri en Bertinotti.

“Tienduizenden handen en geesten werken op alle continenten voor dezelfde patroons. Daarmee is de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal niet verdwenen maar planetair geworden. De technologische revolutie heeft dat antagonisme verscherpt. Niet de menselijke behoeften en noden zijn daarbij van tel. Met patenten, brevetten en copyrights worden nieuwe wetenschappelijke evoluties in het keurslijf van de winstmaximalisatie geduwd.
… De technologische ontwikkeling zorgt ervoor dat steeds minder mensen meer produceren. De enen werken zich dood, de anderen worden verplicht tot werkloosheid. Verder vervullen onderaannemingen, interimkantoors en kleinere bedrijven heel wat uitbestede taken. In de statistieken zijn dat banen die uit de industrie verdwijnen en bij de dienstensector worden geteld. In werkelijkheid verdwijnen die jobs niet uit de industriële productie. Ze verdwijnen voornamelijk uit de collectieve kracht en sociale bescherming van de grotere sectoren…. De arbeidersklasse is door de industriële veranderingen gewij-zigd. Maar ze is niet naar de marge van de samenleving gedreven. De arbeidersklasse is in de core-business van de industrie meer nog dan vroeger het kloppend hart dat de rijkdom voort-brengt. En daarmee draagt ze ook de toekomst in zich.”

Peter Mertens beklemtoont vooral de CONCENTRATIE in steeds minder, maar grotere monopolies. Hij heeft het niet over (maar Lenin WEL in het citaat hieronder) over de toenemende SOCIALISERING of VERMAATSCHAPPELING van de kapitalistische produktie. Hij heeft het wel over één aspect dat BINNEN bijvoorbeeld een AUTOMOBIEL-monopolie er enorm veel arbeiders worden ingeschakeld voor een auto. Maar er is ook nog een TWEEDE kant namellijk dat de monopolies aan elkaar gelinkt worden waarbij de grondstoffenmonopolies, de monopolies van tussenproduktien, de monopolies die het eigenlijke eindprodukt produceren en de monopolies die afnemen, logistiek leveren, de nodige financiering verzorgen, de monopolies die uiteindelijk de levering en verkoop organiseren (want de winst wordt maar gerealiseerd na VERKOOP van het produkt), NOG MEER arbeiders inschakelen voor de produktie en de realisatie van de winst door de verkoop van het produkt. Dit is een aspect van ONTWIKKELING van de arbeidersklasse, een punt van VERGROTING van de arbeidersklasse. Het is ook HET kenmerk van, zoals Thomas Gounet van de PVDA beklemtoont “de rem voor de groei van de produktiekrachten” en ZO, volgens Lenin (geciteerd door Thomas Gounet wordt “het imperialisme de prelude van de sociale revolutie van het proletariaat”.
Peter Mertens BEPERKT de revolutionaire rol van de arbeidersklasse tot een DEEL van de arbeidersklasse die hij de “industriële produktie-arbeiders” noemt. Eigenllijk vormen de “produktie-arbeiders” (en we zullen zien wat hij daaronder verstaat) in de ogen van Peter Mertens de eigenlijke “revolutionaire arbeidersklasse”.
Karl Marx concludeert in “Het Kapitaal”(maar zo durft Peter Mertens het niet te formuleren): “De maatschappij splitst zich steeds meer in twee antagonistische belangrijkste klassen, in de klasse van de kapitalisten en de klasse van de loonarbeiders.”

“…Vandaag… overheersen de kapitalistische monopolies de sectoren niet langer op de schaal van elk land, maar wel op wereldschaal. Fusies en het opkopen van staatsbedrijven hebben de laatste decennia een reusachtige concentratie teweeggebracht. Enkele transnationale ondernemingen (TNO’s) controleren de sectoren van de wereldeconomie. Nooit in de geschiedenis werkten zoveel mensen aan één product, of dat nu een auto, een vliegtuig, of een petroleumderivaat is. Bij de twintig grootste TNO’s werkt een kwart miljoen tot een half miljoen mensen ... Dat is zonder de onderaanneming gerekend. …
Maar ook nooit in de geschiedenis zwaaiden zo weinigen de plak over de productie: nog drie in de petroleumsector, nog zes in de automobiel, nog twee op de maïsmarkt, nog vier op de sojamarkt, nog zes in de agrochemie, en nog twee in de burgerluchtvaart.
Daarmee is de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal niet ‘in een crisis terechtgekomen’, in de zin dat ze aan het verdwijnen is, zoals Antonio Negri insinueert. De tegenstelling tussen arbeid en kapitaal is op de drempel van de eenentwintigste eeuw juist planetair geworden.
En daarmee is de wereld rijp voor een volgende productiewijze, het socialisme. ‘Wanneer een groot bedrijf een mammoetbedrijf wordt en planmatig, aan de hand van nauwkeurig uitgewerkte massagegevens, de aanvoer organiseert van de oorspronkelijke grondstoffen in de omvang van driekwart van de behoefte van een bevolking van tientallen miljoenen; wanneer het transport van deze grondstoffen naar de soms honderden en duizenden kilometers van elkaar liggende – voor de productie gunstige punten – wordt georganiseerd; wanneer vanuit een centrum de opeenvolgende stadia van bewerking van deze grondstoffen tot aan de vervaardiging van een reeks van uiteenlopende eindproducten worden geregeld; wanneer de distributie van deze producten over honderden miljoen verbruikers volgens één plan geschiedt – dan is het duidelijk dat wij met vermaatschappelijking van de productie te doen hebben. Dan is het ook duidelijk dat de privaateconomische en de particuliere eigendomsverhoudingen nog slechts als een bolster te beschouwen zijn, die niet meer overeenkomt met de inhoud. Deze bolster kan betrekkelijk lang in staat van rotting verkeren, maar zal toch onvermijdelijk verwijderd worden’, schreef Lenin toen hij het imperialisme analyseerde.8
De bolster vandaag is dat een paar duizend families (niet méér!) de duizend grootste transnationale ondernemingen in privé-eigendom hebben, en dat die enkele duizenden families via de duizend grootste ondernemingen bijna de gehele wereldwijde productie controleren. Zo controleren zij ook rechtstreeks of onrechtstreeks de arbeid van bijna één miljard mensen die hun arbeidskracht verkopen, en van alle gezinnen die daarvan afhankelijk zijn. Ze controleren ook de technologie, de communicatie, het vervoer, de organisatie als hun privé-eigendom. Ze controleren dit alles niet ten behoeve van de sociale ontwikkeling of van de maatschappelijke vooruitgang, maar om hun eigen winsten te maximaliseren. Zo is het privé-bezit van de productiemiddelen (bedrijven, landerijen, communicatie- en transportmiddelen) de grootste hinderpaal geworden voor de sociale vooruitgang van de mensheid.”

Peter Mertens heeft het citaat van Lenin niet goed gelezen. Lenin heeft het hier duidelijk over de VERMAATSCHAPPELING van de productie als kenmerkt voor het rijp worden van het imperialisme om vervangen te worden door het socialisme omdat het PRIVE-bezit van de produktiemiddelen een hinderpaal wordt om die VERMAATSCHAPPELIJKTE produktie dan ook in dienst van de MAATSCHAPPIJ der werkers in te zetten.”Die paar duizenden families” CONTROLEREN niet alleen maar “als hun privé-eigendom”, maar BEZITTEN de produktiemiddelen, de distributie, de technologie, en eigenen zich, de totale produktie, in eerste instantie toe, om te kunnen VERKOPEN en zo de MEERWAARDE gehaald uit de arbeid van “bijna één miljard mensen die hun arbeidskracht verkopen” te REALISEREN en zich ook weer toe te eigenen. “Die paar duizenden families”vormen de kapitalistenklasse, “de bijna éen miljard mensen die hun arbeidskracht verkopen” de arbeidersklasse.

“Ten eerste: de landbouw is nog altijd de grootste arbeidssector. Dat is de eerste vaststelling. De aarde telt meer dan één miljard boeren.9 De overgrote meerderheid daarvan bezit zelf een (klein) stukje land en bewerkt het. Toch daalde de tewerkstelling in de landbouw de laatste halve eeuw van 67 procent naar 46 procent. De boerenstand wordt verder geruïneerd. In Europa heeft dat proces zich over drie eeuwen uitgestrekt. Vandaag speelt dit proces zich op heel de planeet af. De kleine boeren worden weggeconcurreerd door de agro-industrie, door de liberalisering van de wereldlandbouwmarkt en door grootgrondbezitters die landerijen en bezittingen opkopen. De Wereldhandelsorganisatie eist dat alle landen hun economieën openstellen voor de agroproducten uit de Europese Unie en de Verenigde Staten (die samen dagelijks 1 miljard dollar subsidie in de landbouw pompen). …Overal trekken verpauperde boeren naar de productiecentra en de steden.”

Dus de arbeidersklasse groeit dagelijks aan met “verpauperde boeren” die vanaf hun verlaten van het platteland nu ook op één of andere manier hun arbeidskracht moeten verkopen om een inkomen te verwerven. Dat ze hier niet in slagen en dus geen werk vinden maakt hun niet minder deel van de arbeidersklasse. Trouwens zijn veel kleine boeren eigenlijk in plaats van “eigen baas” eerder arbeiders die werken aan stukloon of die doen aan thuisarbeid voor monopolies in de agrobusiness, of voor monopolies van grondstoffen vanuit landbouw, monopolies van voedselprodukten, of monopolies van distributie van landbouwprodukten of produkten afgeleid van landbouwprodukten. De produktie en bedrijven van echte “middenboeren” of “grote boeren” worden overgenomen door die monopolies zelf, die arbeiders daar voor hen laten werken.

“Ten tweede toont Tabel 2 de stijging van de arbeidsplaatsen in de ‘dienstensector’. …
Ten derde zie je dat zich op wereldvlak een stagnatie van de tewerkstelling in de industriële sector voordoet. Die stagnatie is het resultaat van de achteruitgang van de industriële tewerkstelling in de ontwikkelde landen en van de stijging elders.
Bij de klassieke statistische gegevens kunnen we twee fundamentele opmerkingen maken.
Ten eerste is het onderscheid tussen de verschillende economische activiteiten arbitrair. Het ware beter een onderscheid te maken tussen de primaire, de secundaire en de tertiaire sector. De primaire sector, de landbouw, staat voor het onttrekken aan de natuur. De secundaire sector, de industrie, staat voor het omvormen van de natuur. En de tertiaire sector voor de rest. Nu worden veel sectoren die bij de secundaire sector horen, onder ‘diensten’ gerangschikt. Dat geeft een vertekend beeld.
Ten tweede gaan deze statistieken voorbij aan de eigendomsverhoudingen. Zowel grootgrondbezitters, kleine zelfstandige boeren als landarbeiders worden geklasseerd bij de landbouw. Net zoals ondernemers, het topkader, zelfstandigen en loonarbeiders samen in de industriële sector ondergebracht worden.
De statistieken verbergen met ander woorden het klassenkarakter van de huidige maatschappij. In het kapitalisme zijn er grosso modo drie klassen, die elk nog in talrijke lagen uiteenvallen. De bezittende klasse, die eigenaar is van de ondernemingen, van de grote landerijen, van de machines en de technologie (patenten), is eigenaar van de (grote) productiemiddelen. Ze eigent zich de geproduceerde goederen toe. De middenklasse is de klasse van kleine eigenaars en zelfstandige producenten. En de arbeidersklasse is de klasse zonder productiemiddelen. Zij heeft alleen haar arbeidskracht en arbeidsvermogen te koop.”

Toch maar een verwarde indeling van Peter Mertens. De VERMAATSCHAPPELING van de produktie maakt komaf met een kunstmatige indeling in dienstensector en industriële sector. Iedereen die zijn arbeidskracht moet verkopen om in leven te blijven wordt ingeschakeld in de kapitalistische produktie. Voor de produktie van WAREN worden al die arbeiders ingeschakeld, zij werken NIET ieder afzonderlijk aan de produktie van één waar, Nee zij werken SOCIAAL en dus GEZAMELIJK aan de produktie van het meeste van de waren. Vanaf de werkers ingeschakeld in de “primaire sector die ontrekt aan de natuur” dus de mijnindustrie, de olie-industrie, en andere industriën die ertsen “ontrekken aan de natuur” tot aan de werkers die ingeschakeld zijn in de “tertiaire sector” waar de distributie-industrie, de sector die zich bezig houdt met verkoop enz…

De arbeidersklasse is het kloppende hart van het systeem. Het is de productieve arbeid die de rijkdom van de maatschappij schept. Het kapitaal kan maar groeien door de meerwaarde die in de productie wordt gecreëerd. De arbeidersklasse kan zonder kapitalistische patroons, het patronaat daarentegen kan niet zonder de arbeiders. “

De arbeidersklasse kan onder het kapitalisme NIET ZONDER KAPITALISTEN: tenslotten moeten zij aan hen hun arbeid verkopen om te kunnen leven. Als de arbeidersklasse de kapitalisten zal ONTEIGENEN, zal de kapitalistenklasse niet meer moeten bestaan.

“Precies daar ligt voor de arbeidersklasse haar rol als actor van historische verandering. De productieve arbeiders staan in het centrum van de productie en ervaren dagdagelijks de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal. Zij zijn zo ook het best geplaatst om het wezen van dit systeem te begrijpen. Naast een kerndeel dat actief is in de productie, bestaat de arbeidersklasse uit talrijke andere lagen van loonarbeiders die door de aanhoudende crisis, de toenemende werkdruk, de verhoogde flexibiliteit, de permanente onzekerheid, steeds meer op de tegenstellingen van dit systeem botsen. De grote bewegingen van de ‘witte woede’, de stakingen in het onderwijs, het verzet in de openbare diensten, de verhoogde strijdbaarheid in de banksector enzovoort tonen dat aan.
Tot slot maken ook de werklozen deel uit van de arbeidersklasse. Het is van belang voor de taken van de vakbeweging en de arbeiderspartij dat opnieuw te benadrukken. Toch vormen de werklozen een specifieke laag omdat zij, per definitie, niet in staat zijn de economische ader van het kapitalisme stil te leggen of te raken, omdat zij – uit de aard van hun situatie – nog meer versnipperd en gedesorganiseerd zijn, en omdat zij – hoe langer zij uit het productieproces verwijderd zijn hoe meer – de disciplinerende en organiserende functie van de arbeid ontberen. Dat betekent niet dat het werkloze deel van de arbeidersklasse buiten de strijd zou vallen, integendeel. De werklozenbeweging in Frankrijk, de picqueteros in Argentinië, de acties van de werklozen in Zuid-Afrika bewijzen dat de vakbeweging en de arbeiderspartij er alle belang bij hebben het geheel van de arbeidersklasse te mobiliseren. …”

Wat een wazige verwarde en vooral héél ALGEMENE formulering! Door het weglaten in zijn analyse van het actuele kapitalisme van de enorme VERMAATSCHAPPELING of SOCIALISERING van de produktie kan Peter Mertens hier nu zonder probleem insinueren, dat eigenlijk alleen de “produktieve” arbeiders de “echte” arbeidersklasse vormen en dat alleen tactisch andere werkers, wellicht minder tot het “kerndeel” behoren, maar toch “tot de arbeidersklasse horen”. (want dan zijn we met meer of een grotere groep, om “de tegenstellinen van dit systeem” te bevechten).
Lees verder in volgend artikel.

zaterdag 1 maart 2008

Anti-Mertens (2):Analyse pseudo-marxisme PVDA-kader Peter Mertens


Voor de communisten in Europa moet voor HUN programma en HUN strategie nog specifiek en heel concreet een analyse toegevoegd worden over de rol van de uitbouw van de EU en de houding die de Europese Communisten hiertegenover moeten aannemen.
Het Zevende Congres van de PVDA, maart 2002 (zie op pvda.be)stelt dan ook:

“VOOR EEN SOCIALISTISCH EUROPA IN EEN WERELD BEVRIJD VAN HET IMPERIALISME

I. Het klassenkarakter van de Europese staat
1. De Europese Unie is op economisch vlak – wat de essentie betreft – een realiteit, en ze werkt zowel op politiek, politioneel als militair vlak aan haar voltooiing.
2. De Europese Unie is het resultaat van de bewuste strategie van een Europese burgerij in volle ontwikkeling. De burgerlijke partijen verenigen zich over de grenzen heen. De nationale staten staan hun nationale soevereiniteit af aan een supranationale staat in opbouw. De grote Europese multinationals eisen dat al lange tijd, want ze hebben vandaag nood aan zo’n gecentraliseerd staatsapparaat. Net zoals de nationale burgerijen van de 19 e en de 20 e eeuw nood hadden aan een gecentraliseerd nationaal apparaat om hun economische macht te consolideren met een politieke macht.
3. Dit gecentraliseerd apparaat is nodig om:

Een markt en een economisch en monetair geheel te verzekeren dat overeenkomt met de ontwikkeling van de productiekrachten.
Aan de volkeren de middelen te ontnemen waarmee ze kunnen strijden tegen uitbuiting en onderdrukking, en om de revolutionaire bewegingen en de communisten te kunnen neerslaan.
De heerschappij over de onderdrukte landen te kunnen uitoefenen, meer in het bijzonder in Afrika en het Midden-Oosten.
Nieuwe regio’s te kunnen aanhechten, in het bijzonder in Oost-Europa, de brug naar Azië.
De concurrentie op wereldvlak te kunnen aangaan met de andere economische, politieke en militaire blokken, vooral met de Verenigde Staten van Amerika en Japan.
Met één stem te spreken in de internationale instellingen.

4. De Europese Unie is een imperialistisch blok gericht op expansie; zij eist op wereldvlak haar plaats op tegenover haar Amerikaanse en Japanse concurrenten. Door zijn militaire en politieke zwakte in vergelijking met de Verenigde Staten, kan de Europese Unie nog niet de directe confrontatie aangaan voor de herverdeling van de wereld. Daarom bestaat de volgende etappe in de uitwerking van een gezamenlijke buitenlandse politiek en het uitbouwen van een eigen legermacht.

II. De strijd voor het socialisme speelt zich af op het Europese continent

5. Het materiële bestaan van een geografische Europese entiteit en, vandaag, de politieke uitbouw van een Europese staat, bepalen het kader van de socialistische revolutie. Zij zal zich op Europese schaal afspelen, als een onderdeel van de wereldrevolutie.
6. De werkende klasse van Europa moet de multinationals die dit imperialistisch Europa hebben gecreëerd, onteigenen, zowel om hun eigen emancipatie te verwezenlijken als om hun plicht van revolutionaire solidariteit tegenover de onderdrukte naties te vervullen.
7. Om deze taak volledig te kunnen vervullen, moeten de werkers van Europa beschikken over hun eigen gecentraliseerd staatsapparaat, hun eigen leger, hun eigen gerecht, hun eigen economische planning.
8. Enkel een Europees staatsapparaat in handen van de werkers zal op termijn in staat zijn de macht van de Europese imperialistische monopolies definitief te breken en de belangen van de werkers en volkeren van de hele wereld te verdedigen.
9. Dit is een historische taak van de volkeren van Europa, en de arbeidersklasse moet de leiding nemen van deze strijd. De Europese arbeidersklasse zal haar dictatuur moeten uitoefenen om de definitieve onteigening, zonder schadeloosstelling, van de Europese monopolies te verwezenlijken en om hun rijkdommen in de handen van de werkers te geven en om de productie te organiseren volgens de economische wetten van het socialisme.
10. Het proletariaat moet zijn eigen strategie en politiek op autonome wijze bepalen. Elk verzet tegen de Europese Unie moet gericht zijn op de vernietiging van alle Europese instellingen door de socialistische revolutie en op hun vervanging door instellingen van het volk, onder leiding van het Europese proletariaat. Deze strategie zet zich af tegen elke steun aan de Europese Unie onder de dekmantel van strijd tegen de Amerikaanse overheersing en tegen elke reformistische illusie over een mogelijke, langzame en progressieve omvorming van de Europese staat.”

We zullen zien dat Peter Mertens in zijn publikatie “De arbeidersklasse in het tijdperk van de transnationale ondernemingen” (Marxistische Studies no 72, 2002, EPO), een statisch verengd beeld geeft van “de arbeidersklasse”. Hij analiseert HEEL ALGEMEEN het ACTUELE kapitalisme. Hij stelt het socialisme voor als iets “waar men naar kan streven” maar niet als iets wat een DRINGENDE en BITTERE noodzaak is. Hij heeft het over de toenemende uitbuiting, om de taak van de communisten te verengen tot het leiden van het verzet tegen die uitbuiting. Door “afstand” te nemen van het parlementarisme dat Nadine Rosa Rosso zou verdedigen komt hij met een bocht tot het verdedigen van het belang om deel te nemen aan verkiezingen en de werking van de communisten te evalueren aan de hand van het aantal behaalde stemmen. Hij beklemtoont het belang dat Lenin en Marx zouden gehecht hebben aan “de strijd voor hervormingen” om er EEN OP ZICHZELF STAANDE taak van de communisten van te maken. Toch doet hij alle moeite om aan te tonen dat hijzelf (en met hem de PVDA) nog ECHT marxistisch en revolutionair is. Het is moeilijk om aan te nemen dat hij dit ONBEWUST DOET door ONKUNDE (hij blijkt toch een enorme weliswaar encyclopedische kennis te hebben van de geschiedenis en de marxistische werken), maar in ieder geval onbewust of niet, hij voert hiermee de wens uit van de burgerij: BINNEN de kring van revolutionairen een lijn ontwikkelen van het naar een verre toekomst verplaatsen van de revolutie, de strategie naar revolutie stellen in heel formele vage en algemene stellingen en bewoordingen en daarmee de revolutie van UITSTEL naar AFSTEL leiden… om zo de ultieme wens van de burgerij te vervullen: het BEHOUD en VOORTBESTAAN van het kapitalisme.

Lees verder in volgend artikel.

Anti-Mertens (1):Analyse pseudo-marxisme PVDA-kader Peter Mertens


Hetgeen mij opvalt in de Marxistische Studies No. 72, 29 oktober 2006 verschenen bij EPO, “De arbeidersklasse in het tijdperk van de transnationale onderneming” geschreven door het Nationale Kader van de PVDA, Peter Mertens, is dat er nergens een concrete analyse van het actuele kapitalisme wordt gemaakt waaruit dan de taken van de communisten voortvloeien. Hij beschrijft enkel maar…en blijft héél algemeen.
Er zijn echter BINNEN of ROND de PVDA veel concretere analyses gemaakt, die duidelijk leiden tot de bepaling van de taken van de communisten….Echter de betreffende kaders, leden of simpathisanten maakten die analyse niet in een opdracht tot het uitwerken van een voorstel van programma voor de PVDA. PVDA-kader Thomas Gounet van de studiedienst van de PVDA maakt in een artikel “De economische crisis van het kapitalisme”, in Marxistische Studies nummer 45 (1999) –zie op marx.be- in feite een CONCRETE analyse van het ACTUELE kapitalisme (daar waar men bij Peter Mertens op zijn honger blijft…):

“ 4.2. De structurele crisis als onderdeel van de algemene crisis van het kapitalisme
Welk verband bestaat er tussen de structurele economische crisis en de algemene crisis van het kapitalisme?
De algemene crisis van het kapitalisme is een breder concept dat duidelijk zowel het economisch als politiek aspect omvat. …Historisch gezien hebben de communisten altijd meer aandacht besteed aan dit tweede aspect, het belang en de ontwikkeling van de socialistische landen in het ontbindingsproces van het kapitalisme. … In het Handboek voor politieke economie, geschreven in de tijd van Stalin, lezen wij: "De wereld verdeelde zich in twee systemen, het kapitalistische systeem en het socialistische systeem, dat is de meest spectaculaire uitdrukking van de algemene crisis van het kapitalisme."
Het kapitalisme kan dit feit niet ontkennen, zelfs al kan het landen die voor het socialisme gekozen hebben opnieuw achteruittrekken. Het toont aan dat het de oude orde van de ontwikkeling van de productiekrachten vertegenwoordigt en dat een nieuw systeem, het socialisme, op weg is om het te vervangen. De Oktoberrevolutie opent dus "een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de mensheid". Ze kenmerkt de ontbinding van het kapitalistisch systeem. Dat kan tijd kosten, maar ze is uiteindelijk onvermijdelijk. … Door de socialistische revolutie wordt de algemene crisis van het kapitalisme permanent. Alleen de fases van deze ontbinding verschillen.
In 1960 definieert Draguilev, een sovjetcommunist, de essentiële kenmerken van de algemene crisis van het kapitalisme: "Het eerste en voornaamste kenmerk van de algemene crisis van het kapitalisme is dat met de overwinning van de grote Oktoberrevolutie de wereld zich gesplitst heeft in twee tegengestelde systemen: het zich ontwikkelende socialistische systeem en het kapitalistische systeem in ontbinding. De verdeling van de wereld in twee systemen is het belangrijkste kenmerk van de algemene crisis van het kapitalisme; het vormt de hoofdinhoud van de wereldgeschiedenis sinds de grote socialistische Oktoberrevolutie."
Hij voegt er vier andere kenmerken aan toe: 1. Het uiteenvallen van het koloniaal systeem van het imperialisme door de ontwikkeling van de nationale bevrijdingsbewegingen. 2. De chronische inkrimping van de afzetmarkten voor de waren die het kapitalisme produceert.
3. De chronische onderproductie van de kapitalistische ondernemingen, wat wij de structurele overcapaciteit noemen. 4. Het permanent bestaan van een industrieel reserveleger (van werklozen).
Het revisionisme ontwikkelde de opvatting dat het socialisme noodzakelijkerwijs van succes naar succes zou gaan en dat het kapitalisme altijd dieper zou wegzinken in zijn tegenstellingen. Draguilev deelt dit standpunt. Als het socialisme overwinning op overwinning haalt, is het niet langer nodig de klassenstrijd te voeren, noch binnen de USSR, noch tegen de imperialistische krachten.
Maar dit heeft tot gevolg dat de algemene crisis van het kapitalisme zou verdwijnen of op zijn minst sterk zou afzwakken met de uitschakeling van het socialistische kamp en de restauratie van het kapitalisme in de USSR en in Oost-Europa. Maar we stellen juist het tegenovergesteld vast…..
Het verdwijnen van de USSR moest inderdaad het oorlogsgevaar uitschakelen maar de imperialistische machten hebben twee keer Irak onder bommen bedolven en ze hebben hun legers ontplooid in het vroegere Joegoslavië. De economische crisis had moeten verdwijnen door de integratie van de nieuwe markten in Oost-Europa en gedeeltelijk in China. Maar tussen 1991 en 1993 hebben alle ontwikkelde kapitalistische landen een recessie gekend. Japan raakt er niet meer uit. En vandaag treft de recessie de helft van de planeet en klopt ze aan de deur van de Verenigde Staten en Europa.
Dat brengt ons ertoe het vraagstuk van de ontbinding van het kapitalistische systeem en dus van de algemene crisis te herzien. Waarschijnlijk hebben de interne aspecten van het kapitalisme meer belang dan de communisten vroeger dachten en heeft het losscheuren van de socialistische landen van het imperialistische wereldsysteem een groter politiek belang. Dit losmaken heeft zich vooral afgespeeld na een oorlog die enorm veel productiekrachten heeft vernietigd. De impact van het inkrimpen van de kapitalistische markt werd grotendeels gecompenseerd door de noden van de heropbouw.
Als de algemene crisis van het kapitalisme meer verbonden is met de ontwikkeling van zijn interne tegenstellingen, moet een essentiële plaats worden ingeruimd voor de structurele economische crisis. ….
Nog duidelijker: de structurele crisis vormt het economische aspect van de algemene crisis van het kapitalisme, want zij versnelt zelf het ontbindingsproces van het kapitalisme. Dit is van enorm belang om de huidige situatie te begrijpen.

De structurele economische crisis duikt een eerste keer op tussen 1873 en 1895. Zij brengt geen echte algemene crisis mee, want het kapitalisme vormt zich om in imperialisme en veralgemeent zich over de hele wereld. De tegenstellingen van het systeem worden tijdelijk opgelost door ze op een hoger niveau te reproduceren. In feite lopen zij uit op een jacht naar kolonies door de imperialistische grootmachten, op de verdeling van de wereld in invloedssferen en op de Eerste Wereldoorlog.
De algemene crisis van het kapitalisme begint, zoals Stalin schrijft, juist op dat ogenblik. Het kapitalisme laat zijn tegenstellingen ontploffen. De arbeiders walgen van dit systeem dat hen de dood indrijft in het belang van de veroveringen van de burgerij. Een eerste revolutionaire golf komt op gang. De USSR komt hieruit voort. Andere pogingen mislukken in Hongarije, in Duitsland, enz. Deze etappe eindigt rond 1923, wanneer het duidelijk wordt dat de mogelijkheden om het kapitalisme omver te werpen zich voorlopig niet meer kunnen doorzetten. De tweede fase vangt aan. Zij bereikt haar volle omvang met de economische crisis van de jaren dertig, het opkomen van het fascisme als de openlijke en barbaarse dictatuur van de burgerij, en de Tweede Wereldoorlog.
Zij eindigt in het midden van de jaren vijftig. …
Wij kiezen 1953 als startdatum voor deze nieuwe etappe. Vooreerst omdat… het een feit is dat dan de revolutionaire perspectieven zijn weggeëbd in Europa en in Japan. Ten tweede is de economische en politieke stabilisatie een feit. Economisch gezien haalt Japan in 1952 als laatste land het vooroorlogse productieniveau. Vanaf dat ogenblik zullen de ontwikkelde kapitalistische landen de belangrijkste economische groei uithun geschiedenis kennen….Politiek gezien eindigt in 1953 officieel de oorlog in Korea. De essentiële afbakening van het socialistische en kapitalistische kamp ligt dan vast voor twintig jaar.
Ten derde wordt de strijd om de derde wereld van essentieel belang. Om hun economie terug op te starten, gebruiken de Verenigde Staten vooral twee middelen: de militarisering van hun economie en de vergrote plundering van de derde wereld. De Verenigde Staten worden meer en meer van het buitenland afhankelijk voor hun bevoorrading in grondstoffen. De Amerikaanse groei is gebouwd op de petroleumenergie die hun multinationals over heel de wereld controleren. De prijs van een vat ruwe olie blijft stabiel op een heel laag niveau van 1950 tot 1970. De van het buitenland afkomstige winsten van de Amerikaanse firma’s worden van cruciaal belang. Ze vertegenwoordigen 10% van de totale winsten in 1950, 21,6% in 1965 en 24,6% in 1973. De derde wereld heeft hierin een essentieel aandeel. De winstvoet van de Amerikaanse ondernemingen in die arme landen bedraagt 25,3% in 1973 tegen 14% in de ontwikkelde landen.
Om deze plundering in stand te houden steunt Washington alle militaire dictaturen. …
Zo verslechteren de economische voorwaarden voor de derde wereld: de arbeiders worden meer en meer uitgebuit en onderdrukt door harteloze dictaturen, gefinancierd door de Verenigde Staten. De revolutionaire bewegingen blijven permanent aanwezig en zijn zeer actief. Ze brengen harde slagen toe aan het imperialisme in Afrika. In Cuba verjagen zij dictator Batista die heult met Washington. In Indochina verjagen zij de Amerikaanse legers in 1975.
Het socialisme breidt zich uit. De tegenstelling tussen kapitalisme en socialisme wordt op een hoger niveau gebracht, dat kan beschreven worden als "Koude Oorlog". Maar terzelfdertijd is de communistische beweging verdeeld. Het revisionisme, dat wil zeggen het opgeven van de marxistisch-leninistische principes, wordt ingeluid door Tito in Joegoslavië in 1948. Chroesjtsjov veralgemeent het in het vaderland van het socialisme in 1956. China en Albanië verzetten zich tegen deze oriëntering.
In 1975 eindigt deze fase. Vanaf dat ogenblik neemt de revolutionaire golf af. Het revisionisme domineert de communistische beweging en holt ze uit door het ophemelen van het pacifisme in de klassenstrijd van de mogelijkheid om het socialisme in te stellen langs vreedzame weg. Dit veroorzaakt de val van het socialisme in de USSR en in Centraal-Europa. Heel wat revolutionaire partijen raken hierdoor in verwarring. Anderen doeken zichzelf op. De antikapitalistische druk in de derde wereld zal enige tijd worden afgeremd.
Maar anderzijds begint de structurele economische crisis, want het kapitalisme, en meer in het bijzonder het overheersende kapitalisme van de Verenigde Staten, heeft de wereld in steeds sterkere tegenstellingen gestort. Het monetaire systeem ontploft. De landen van de derde wereld komen in opstand en verhogen de prijzen van de grondstoffen, zoals de OPEC-landen (Organisatie van olieproducerende landen). Sedertdien volgt Washington een strategie om nog sterker als vroeger de wil tot onafhankelijkheid van de arme landen te breken. Zij gebruikt hiervoor de internationale organisaties, zoals het IMF, de Wereldbank, enz. Zij grijpt de val van het socialisme in de USSR en in Oost-Europa aan om deze essentiële strategie voor de kapitalistische accumulatie in het geheel van de rijke landen door te drukken.
De concurrentie tussen Amerikaanse, Europese en Japanse monopolies woedt in alle hevigheid. De economische overheersing van de Verenigde Staten, bijna onbetwist sedert 1945, wordt in vraag gesteld. De inter-imperialistische tegenstellingen worden heftiger, vooral tussen de grote ondernemingen van eenzelfde sector. De Amerikaanse staalnijverheid legt het protectionisme op om een invasie van Japanse producten te vermijden. De Europese en Amerikaanse auto-industrie blokkeert de invoer van Japanse wagens. De Amerikaanse producenten van halfgeleiders eisen in Japan het recht op minstens 20% van de markt, wat hen toelaat de eerste plaats in de wereld te heroveren. De Europese en Japanse landbouw verhinderen de toevloed van levensmiddelen van de Amerikaanse multinationals van de agro-business; deze oefenen op hun beurt alle denkbare druk uit om deze dammen aan hun expansie te doen springen. Op cultureel vlak wil Europa en meer in bijzonder Frankrijk, het overspoelen van de Westerse landen door Amerikaanse producten verbieden, enz. Deze toenemende commerciële conflicten en de steeds heftigere woordenschat zijn de voorbode van nog sterkere tegenstellingen die zich slechts kunnen oplossen in een oorlog.
De structurele economische crisis verscherpt de drie tegenstellingen tussen kapitaal - arbeid, tussen imperialisme - derde wereld en tussen de verschillende imperialismen. Zelfs de tegenstelling tussen kapitalisme en socialisme blijft bestaan. 1975 vormt dus wel degelijk het begin van een nieuwe, vierde fase van de algemene crisis van het kapitalisme; zij moet uiteindelijk tot een nieuwe opstoot van de revolutionaire bewegingen in de wereld
leiden. De Indische communisten verantwoorden deze keuze als volgt: "Ons besluit volgens hetwelk de derde fase van de algemene crisis van het kapitalisme begon in 1975 was gebaseerd op de zekerheid dat een Derde Wereldoorlog op til was en dat dergelijke oorlog onvermijdelijk aanleiding moest geven tot een derde lichting van revoluties." Wij sluiten ons hierbij aan. Maar daarvoor moeten wij de huidige situatie onderzoeken.

5. De plaats van de huidige economische crisis
De huidige structurele economische crisis barst uit in 1973. Sinds toen geraakt de wereldburgerij er niet meer uit. De conjuncturele crisissen volgen elkaar op: in 1973-1974, in 1979-1982, in 1991-1993 en nu sedert 1997. Alle tegenstellingen van het kapitalistisch systeem verscherpen. De algemene crisis van het kapitalisme verdiept.

5.1. De kapitalistische uitbuiting vergroot[1]
De patroons voeren de uitbuiting van de arbeid steeds verder op om zo de meerwaarde te vergroten die ze zich kunnen toe-eigenen. Zij proberen de arbeidsdag te verlengen door overuren op te leggen. Ze blokkeren de lonen en verminderen het indirect loon dat de sociale zekerheid financiert. Ze vergroten de productiviteit en verhogen het werkritme. Ze rationaliseren voortdurend de productie.”[2]

De ervaringen van een groot deel van de arbeidersklasse leidt ze tot de inzichten geformuleerd in deze laatste zinnen. Het is aan de communisten om deze inzichten te verfijnen. Het kapitalisme, dat in een steeds verdiepende algemene crisis zit, met een chronische overcapaciteit en met een verscherping van alle tegenstellingen, reageert met steeds grotere overnames, fusies en/of failissementen en een constant en globaal opdrijven van de uitbuitingsgraad. DIT DE ESSENTIE van wat de burgerij “herstruktureringen”noemt. De communisten hebben de taak deze inzichten waardoor grote delen van de arbeidersklasse door eigen ervaring al toe komt, te verfijnen en op een hoger niveau te brengen: de enige oplossing is revolutie, omverwerping van het kapitalisme en zijn instellingen en de opbouw van het socialisme.

“De mogelijkheden tot strijd en revolte tegen deze onrechtvaardige en mensonwaardige situatie voor de arbeiders verhogen dus sterk met de crisis. Want vooreerst vechten de arbeiders tegen het onrecht dat zij ondergaan. Ten tweede bevindt iedereen zich meer en meer in dezelfde situatie als een marionet in de handen van de multinationals. "Als dat een moderne fabriek als Renault Vilvoorde kan overkomen, zei men na de aankondiging van de sluiting in februari 1997, kan dat ook bij ons gebeuren." De stakingen tegen de onderaanneming bij General Motors in de Verenigde Staten en tegen het opdoeken van werkplaatsen bij Hyundai in Korea hebben internationaal een grote weerklank gevonden. De eerste tegenstelling, deze tussen de kapitalisten en de arbeiders, verdiept met de economische crisis.
5.2. De plundering van de derde wereld verscherpt
De wereldburgerij moet altijd meer meerwaarde uit de derde wereld persen om haar accumulatie te voeden.
Vooreerst gebeurt dit door de verhoogde uitbuiting en de veralgemeende plundering van de grondstoffen. Bijna alle derdewereldlanden stikken onder de schuldenlast. Internationale instellingen zoals het IMF, de Wereldbank of de Wereldhandelsorganisatie eisen de opening van de grenzen voor het multinationale kapitaal, de stopzetting van de sociale uitgaven die ietwat de ellende van de werkers konden verzachten en de privatisering. In meerdere van deze landen wordt de president verkozen bij verkiezingen, maar in werkelijkheid zijn het deze instellingen die het land
leiden in naam van banken en multinationals en van Westerse en Japanse regeringen. De huidige hulp om landen zoals Thailand, Indonesië, Zuid-Korea, Rusland en Brazilië die tot over hun oren in de schulden zitten, te redden en die nog meer arbeiders in de armoede duwen, wil in werkelijkheid het internationale financiële systeem en de imperialistische landen beschermen tegen de crisis.
Verder schakelen ze ook hun potentiële concurrenten in de derde wereld uit. De patroons uit Oost-Azië draaien op voor de programma’s die het Internationaal Muntfonds heeft gelanceerd na de Aziatische crisis. De chaebols, de Zuid-Koreaanse groepen zoals Hyundai, Samsung, Daewoo of LG (Lucy Goldstar) die zich snel hebben ontpopt als de evenknie van Westerse en Japanse multinationals, worden verplicht een groot deel van hun activiteiten af te stoten. Er waren vijf autoconstructeurs, er mogen er maar twee overblijven: Hyundai en Daewoo. Het aantal elektronicafabrikanten wordt herleid tot drie: Hyundai, Samsung en LG. De helft van de filialen van deze chaebols worden ofwel opgedoekt, ofwel verkocht.
Hetzelfde gebeurt in de andere landen. Zo wordt het project om een nationale wagen te produceren in Indonesië gewoonweg geschrapt door de beslissingen van het IMF dat de bevelen opvolgt van de Westerse bankiers. Dit heeft trouwens de economische basis van de politieke macht van dictator Suharto ondergraven; de CIA had hem geïnstalleerd in 1965 en hij is verantwoordelijk voor de moord op minstens een half miljoen progressieven en communisten. De familie Suharto had vanuit haar machtspositie een rijk opgebouwd dat alle takken van de Indonesische economie omvatte. Zij kon de
massa’s kalmeren en in slaap wiegen omdat zij met staatssteun tegen lage prijzen rijst leverde aan de bevolking. Maar het IMF heeft deze staatssubsidies verboden. De arbeiders hebben hierdoor deze voedselbron verloren. Zo komt het dat het aantal armen in dit land zal stijgen van 20 tot 80 miljoen.
Tenslotte proberen de imperialisten elke contestatie in de derde wereld uit te schakelen om alle weerstand tegen de overheveling van rijkdommen naar de rijke landen te vermijden. Dat gebeurt door bijvoorbeeld de prijzen van de grondstoffen permanent laag te houden. Dit verklaart de Engels-Amerikaanse aanval tegen Irak, een belangrijke olieproducent, in december 1998. Dit land kon een model zijn voor een autonome ontwikkeling op een ogenblik dat het imperialisme precies meer volgzaamheid eist van de derde wereld. Maar terzelfdertijd heeft deze barbaarse misdaad een heftige oppositie losgemaakt in de meeste landen van de derde wereld, vooral in de Arabische wereld. Het imperialisme probeert ook de nationale bevrijdingsbewegingen in de landen van de derde wereld uit te schakelen, meer in het bijzonder in die landen waar zij de wapens opnemen zoals in
Colombia, Peru, Turkije, India of in de Filippijnen. Dat bewijst hoe objectief gezien de tweede tegenstelling, de tegenstelling tussen de arme landen en het imperialisme, alleen maar groter kan worden. Dat is onvermijdelijk omdat de belangen van de imperialisten regelrecht botsen met de rechtvaardige noden van de bevolking.[3]

Het is de taak van de communisten, werkzaam BINNEN de arbeidersklasse en tegelijk inwerkend van BUITENAF om de eerder vermelde inzichten waartoe de arbeidersklasse voor een deel al door eigen ervaring komt, wat betreft tegenstellingen die het kapitalisme niet meer kan oplossen, te VERBINDEN met de hier juist boven vermelde analyse over de verscherping van tegenstellingen in het kapitalisme In plaats van een oproep tot solidariteit of steun met verdrukten elders in de wereld, moet de arbeidersklasse tot het inzicht gebracht worden dat de beste “steun” of “solidariteit” met werkers elders in de wereld getroffen door het kapitalisme is, het zelf doorvoeren van omverwerpen van het kapitalisme en de uitbouw van het socialisme in de EIGEN REGIO waar men leeft en werkt.

5.3. De wil om het socialisme definitief te vernietigen, vergroot
Voor de burgerij moeten de socialistische experimenten zo snel mogelijk verdwijnen. Dat is de logica zelf. Enerzijds om hun voorbeeld te doen verdwijnen en anderzijds om markten te scheppen voor de kapitalistische waren. De patroons hebben al geprobeerd het socialisme in de Sovjet-Unie en in Centraal-Europa omver te werpen. Zij gebruiken hiervoor permanent twee tactieken: infiltratie van de socialistische landen en integratie van deze landen in de wereldmarkt enerzijds; isolatie en marginalisering, en zelfs militaire vernietiging, anderzijds.
Die eerste politiek wordt eerder gevolgd tegenover
China, een land met een enorme markt met meer dan een miljard consumenten. De hindernissen die het kapitalisme in de weg worden gelegd om het Middenrijk binnen te dringen, zijn evenveel remmen voor de patronale accumulatie. Voor de meeste grote ondernemingen vertegenwoordigt China een van de voornaamste toekomstmarkten. De meeste hebben er trouwens al een voet in huis. Maar bijna al deze kapitalisten beklagen zich over de moeilijkheden om vette winsten te realiseren en die over te hevelen naar de kapitaalbezitters.
Cuba en Noord-Korea zijn twee boegbeelden die het imperialisme zo snel mogelijk wil zien verdwijnen. Zij hopen deze landen uit te schakelen door de verscherping van het embargo en het isolement.
De derde tegenstelling, die tussen kapitalisme en socialisme, verscherpt zich dus met de economische crisis. Enerzijds verhoogt de noodzaak voor de kapitalisten om het socialisme uit te schakelen. Anderzijds toont het kapitalisme, verstrikt in de eigen tegenstellingen, steeds meer zijn beperkingen. Daardoor vergroot ook de noodzaak om dit systeem omver te werpen en te vervangen door het socialisme. Maar we kunnen niet ontkennen dat de val van de Berlijnse Muur een zware slag was voor de revolutionaire beweging in de hele wereld.

5.4. De conflicten tussen imperialisten verscherpen zich
Tenslotte nemen ook de tegenstellingen tussen de imperialisten onderling toe. Natuurlijk is de wereldburgerij het eens over de manier om de drie eerste tegenstellingen op te lossen. Zij is voor een grotere uitbuiting van de arbeiders, zij wil een grotere meerwaarde uit de derde wereld persen en zij wil komaf maken met de voorbeelden van socialisme. Maar wie zal daarvan profiteren? Hier komt de strijd tussen de monopolies en tussen de staten die hen steunen op de proppen. Door de economische crisis krimpt de taart waarvan elke kapitalist een groter deel wil hebben ten koste van zijn concurrenten. Dit conflict kan gewelddadig vormen aannemen en met militaire middelen zijn beslag krijgen zoals tijdens beide wereldoorlogen.
Het geval van Irak is opnieuw tekenend. Europa gaat akkoord met de Verenigde Staten om zijn inkomsten te vergroten op de rug van de derde wereld. Daarover zijn ze het roerend eens. Maar Europa ziet de Amerikaanse tussenkomst als een poging om de hegemonistische visie van de Amerikanen aan de hele planeet op te leggen. Terzelfdertijd ziet het de mogelijkheid om zich in dat gebied in te planten ten koste van de Engelse en Amerikaanse multinationals. Daarom steunen zij over het algemeen niet de militaire acties van
Clinton. Zo toont Europa haar oppositie tegen de Amerikaanse hegemonie en biedt zij zich aan als een potentieel alternatief, als een zachter en minder oorlogszuchtig imperialisme (wat zeker niet waar is, denk maar aan de manier waarop de Europese landen de wereld gekoloniseerd hebben). Aan de andere kant bereidt zij het terrein voor om binnen te dringen op de petroleummarkten van het Midden-Oosten. De Franse multinational Total heeft al een concessie in Iran gekregen en sloot een akkoord met Irak. Op die manier hoopt Europa op termijn Washington te vervangen in deze zone die sinds 50 jaar onder Amerikaanse controle staat. Zo verscherpen de tegenstellingen tussen de imperialistische landen met de economische crisis.

5.5. De huidige situatie is explosief
Vandaag bevindt het kapitalisme zich in een kritische situatie. …
Zoals in 1924, toen Varga de nakende crisis in de Verenigde Staten aankondigt, mogen wij veronderstellen dat de Amerikaanse economie niet zal blijven groeien. Het belang van de financiële markten en hun groei terwijl de winstperspectieven van de ondernemingen zakken, kunnen tot een beurskrach
leiden vergelijkbaar met die van 1929. En als dit het geval is, zal dat even dramatische effecten hebben als in de jaren ’30. De Amerikaanse economie leeft op het scherp van het mes. Zij wordt aangezwengeld door de consumptie van particulieren. Maar dezen, en zeker de rijksten, steunen zich op hun financiële bezittingen om te lenen en te kunnen consumeren. Als de aandelenkoersen dalen worden zij insolvabel en dat zal de consumptie afremmen. Dan daalt het BBP van de Verenigde Staten en ze zullen de hele wereld in een recessie meeslepen. Zoals Varga in 1924 kunnen wij niet met zekerheid voorspellen wanneer de crisis volledig zal uitbarsten. Maar wij weten dat zij nabij is en dat zij een situatie zal veroozaken die sterk gelijkt op die van de jaren ’30.
De imperialistische wereldoorlog, als resultaat van de steeds scherpere tegenstellingen in de schoot van het systeem, is nauw verbonden met de algemene crisis van het kapitalisme. De arbeiders en de volkeren worden er zich sneller van bewust dat dit systeem geen toekomst biedt. De oorlog verzwakt tegelijkertijd het kapitalisme. Hij geeft aan de arbeidersklasse de kans een zegevierende strijd te voeren voor de omverwerping van het kapitalisme. Deze mogelijkheid is des te groter omdat de tegenstellingen overal uitbarsten en de burgerij verplicht is tegen elke verzetshaard op te treden. Zo moeten we trouwens de socialistische revolutie op wereldvlak bekijken: iedere strijd van het proletariaat brengt de burgerij een slag toe; iedere overwinning buit de verzwakking van de kapitalisten uit en versterkt de arbeidersklasse. Iedere overwinning van de arbeiders verscherpt nog de algemene crisis van het kapitalisme.[4]

Ik meen dat Thomas Gounet hier even mechanisch is (en dus niet dialectisch) als hij Daguilev aanwrijft. Ik meen dat als doorheen de klassenstrijd, de INZICHTEN en het POLITIEK BEWUSTZIJN stijgt van grote delen van het proletariaat en als dit wordt gematerialiseerd in een naar inhoud radikalere en naar vorm massalere organisatie van de massa der werkers dat er inderdaad klappen aan de burgerij worden uitgedeeld. Hierin speelt dan de rol van de communistische partij als voorhoede van de arbeidersklasse.

De imperialistische wereldoorlogen hebben het vaakst geleid tot overgang naar het socialisme. De Sovjet-Unie is voortgekomen uit Eerste Wereldoorlog. Alleen het verraad van de sociaal-democratische leiders in Hongarije en Duitsland heeft verhinderd dat deze landen dezelfde weg opgingen. In de Tweede Wereldoorlog hebben de landen van Oost- Europa, China, Korea en Vietnam zich losgemaakt uit het kapitalistische systeem. Daarom is het interessant na te gaan welke perspectieven vandaag voor handen zijn bij een wereldconflict. Vooral nu de burgerij niet ophoudt uit te bazuinen dat met het einde van het socialisme in de Sovjet-Unie ook het oorlogsgevaar verdwenen is.
6.1. De structurele crisis drijft naar een wereldoorlog tussen imperialisten
De economische crisis vergroot alle tegenstellingen op wereldschaal. Dat geldt ook voor de interimperialistische tegenstellingen. Doordat de taart verkleint, wordt de strijd voor elk deel ervan heviger. Dat verklaart de steeds groeiende commerciële conflicten tussen de Verenigde Staten, Europa en Japan. Op die basis stevent de wereld af op een nieuw veralgemeend conflict. In een wereld waar de markten in grote mate verdeeld zijn, kan voor een land en de nationale monopolies de oplossing voor de crisis maar gevonden worden op de rug van de concurrerende landen. Tenslotte zal dat uitlopen op een nieuwe imperialistische wereldoorlog.
Nochtans zijn er verschillende redenen waarom dit nog niet op korte termijn zal gebeuren.”[5]

Door het feit dat Thomas Gounet een marxistische concrete analyse maakt over de algemene crisis van het kapitalisme en zijn concrete actuele kenmerken en dat hij NIET een analyse maakt om te komen tot een concreet programma van een communistische partij als basis voor een concrete strategie is het logisch dat hij bovenstaande “bedenking”maakt. Verderop voegt hij er wel aan toe: Maar deze situatie kan snel omslaan…. Want hierbij speelt de rol van de ontwikkeling van de klassenstrijd en het bewustzijn dat de massa`s in klassenstrijd ontwikkelen. En HIER speelt de subjectieve rol van de communisten. En dit wordt vastgelegd in… een programma, een strategie… en de uitbouw van een voorhoedeorganisatie die die strategie gaat doorvoeren. Aan het eind van zijn artikel verbindt hij zulke conclusies aan zijn analyse… maar in algemene bewoordingen. Want anders zou hij als kader van de PVDA moeten ingaan TEGEN de heerselden opportunistische lijn. En die stap kan, wil of mag hij (nog) niet maken. Want het verscherpen van de tegenstellingen binnen het kapitalisme kunnen versneld worden doordat op bepaalde plaatsen in de wereld, bijvoorbeeld in Europa, de arbeidersklasse eerder (door inwerking van de communisten) tot de inzichten komt om de strijd aan te gaan met het kapitalisme zelf. Zo’n bewuste daad kan de oorzaak zijn van “een snel omslaan van de situatie”, waardoor alles in een stroomversnelling komt.

“ Ten eerste zijn de interimperialistische tegenstellingen nog niet diep genoeg. Alhoewel de structurele crisis aanhoudt, heeft ze toch nog geen verstoringen in de patronale accumulatie teweeggebracht zoals in de jaren ’30. …
Maar deze situatie
kan snel omslaan met de huidige conjuncturele crisis. In dat geval kan de productievermindering belangrijk zijn en dat kan een nieuwe opstoot van conflicten tussen de Verenigde Staten, Europa en Japan veroorzaken. Eerst en vooral op commercieel vlak; wij zien er vandaag de voorbodes van. Vervolgens op politiek en militair vlak.
Ten tweede beschikt
Washington vandaag over en onbetwist overwicht op politiek en militair vlak. Sedert 1945 heeft de Amerikaanse staat haar wil aan de hele planeet opgedrongen. Zelfs bij de aanval op Irak in december 1998 permitteren de Verenigde Staten het zich alle internationale regels, die zij zelf uitgevaardigd hebben, aan hun laarzen te lappen. Op commercial niveau richten de VSA een nieuwe wereldorganisatie voor de handel op om de warenuitwisseling te organiseren op basis van vrije concurrentie. Maar zelf nemen zij unilaterale vergeldingsmaatregelen tegen een land dat volgens hen de belangen van de Amerikaanse firma’s schaadt door een al te agressieve invoer in de Verenigde Staten. Dat is de Super 301 die regelmatig wordt bovengehaald tegen Japan, China, Brazilië, India en Rusland. Nooit hebben Japan en Europa, of een van zijn lidstaten, een dergelijke niveau bereikt. …Europa is te jong om nu al de wereld te leiden. Bovendien zijn er nog te veel twistpunten tussen de lidstaten om zich nu al werkelijk op te werpen als een echt alternatief voor de Amerikaanse macht.
Ook op militaire vlak beschikken de Verenigde Staten als enige over een indrukwekkend arsenaal. Daarmee kunnen zij tussenkomen in gelijk welk punt op de wereldbol, zoals de aanvallen op Irak en Soedan bewijzen. Daartegenover is het Duitse en Japanse militaire potentieel zwak. Maar de uitbouw van een leger
kan erg snel gebeuren. Maar de Verenigde Staten zullen toch het voordeel behouden dat ze hun militaire krachten al vele jaren hebben opgebouwd en ingezet in talrijke conflicten en waarin zij ervaring hebben opgedaan.

6.2. De gevaren op een imperialistische oorlog op korte termijn
Om deze redenen komt het nog niet onmiddellijk tot een nieuwe wereldoorlog tussen de imperialistische machten. Maar wie had in 1929 kunnen voorzien dat de volgende planetaire uitbarsting Duitsland, Italië en Japan zou stellen tegen Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten? De basis voor een dergelijke interimperialistische oorlog in een niet te verre toekomst is vandaag ingebakken in de structurele economische crisis. En tezelfdertijd tekenen de voorwaarden voor een nieuwe revolutionaire golf zich af, zowel in de landen van de derde wereld als in de rijke landen.
Op kortere termijn zit het gevaar voor een imperialistische oorlog in vier punten die onderling kunnen samenvallen.
Vooreerst is er de wil van de wereldburgerij en van de Verenigde Staten in het bijzonder om alle opstandige staten zoals
Cuba, Noord-Korea of Irak te vernietigen. Daarbij worden niet alleen militaire middelen gebruikt. Maar deze blijven een belangrijk instrument van de Amerikaanse politiek.
Ten tweede zijn er de strategische plaatsen, vooral waar er beslissende grondstoffen aanwezig zijn zoals olie. Het behoud van de controle over deze gebieden blijft een belangrijke militaire optie van de Verenigde Staten. Dat geldt voor het gebied van Centraal Azië in de vroegere sovjetrepublieken. …
Washington is ongerust over deze situatie en de VSA willen het opkomen van een sterke concurrerende staat fnuiken; zij vrezen dat die Euro-Aziatische Balkan kan dienen om rivalen zoals Rusland en China te versterken.
Ten derde heeft Rusland veel van zijn pluimen verloren sedert Jeltsin aan de macht is. Maar het land blijft over zowel economische als militaire troeven beschikken. Het is niet uitgesloten dat de nieuwe Russische burgerij deze optie verkiest boven de huidige financiële maffia-activiteiten die heel het land verarmen. Ze zou het land op grote schaal kunnen militariseren, zich beroepen op de grootheid van de tsaren en de na de val van het socialisme verloren gebieden heroveren. Zij zou de weg kunnen inslaan die de Duitse patroons gevolgd hebben in de jaren ’30. Dat zou neerkomen op een permanente internationale oorlogsdreiging, want de andere imperialisten zullen nooit aanvaarden dat de opkomende Russische burgerij hun belangen aantast, vooral voor wat betreft de grondstoffen in de Kaukasus en in Siberië.
Ten vierde blijft
China een relatief gesloten markt voor de Westerse en Japanse producten. China neemt dikwijls onafhankelijke posities in op international vlak. De Verenigde Staten proberen China in het kapitalistische kamp te lokken via de integratie in de wereldeconomie. Maar Washington kan beslissen van strategie te veranderen en het proces versnellen door een militaire interventie. Het ontbreekt hiervoor niet aan voorwendsels. De Westerse media maken genoeg publiciteit rond wat zijn het "niet respecteren van de mensenrechten" noemen om dergelijke aanval te rechtvaardigen.
De potentiële conflicten zijn dus talrijk. Het is niet onmogelijk dat meerdere scenario’s zich tezelfdertijd afspelen. … Inderdaad, het kapitalisme probeert zijn tegenstellingen, zijn crisissen op te lossen door de markt uit te breiden. Dat verklaart zijn agressief karakter en en daarom provoceert het de verschrikkelijkste oorlogen die de mensheid ooit heeft gekend.

7. Het socialisme is het enige alternatief voor de arbeiders
"Het imperialisme is de prelude van de sociale revolutie van het proletariaat," schrijft Lenin. Omdat het een socialisering zonder weerga meebrengt van de productie. De ontwikkeling van het welzijn van de arbeiders hangt steeds meer af van de productie van de andere arbeiders. Een wagen is het werk van honderdduizenden, zelfs miljoenen arbeiders. Maar een handvol kapitalisten eigenen zich deze rijkdom toe en ze gebruiken deze voor hun accumulatiedrang en niet om de noden van de volkeren van de wereld te lenigen. Dit privé-bezit en de staat die het verdedigt omverwerpen zodat het productieapparaat in handen van de arbeiders komt, is een rechtvaardige sociale noodzaak. Want het imperialisme wakkert alle tegenstellingen van het kapitalistische systeem aan. Dit remt de groei van de productiekrachten. De structurele economische crisis toont dat. Daarom moet het kapitalisme vervangen worden door een systeem gebaseerd op de collectieve eigendom van de ondernemingen en de productiemiddelen.”[6]

Deze inzichten waartoe de arbeidersklasse, ondanks het mistgordijn van de ideologie van burgerij en reformisten zelf ook fragmentarisch komt, moeten bewuster en meer uitgediept worden gemaakt door de communisten, dus ondermeer dat de enorme SOCIALISERING van de produktie in steeds grotere tegenstelling komt te staan met het PRIVE-bezit van de productiemiddelen (en alles wat daarbij hoort: de steeds grotere CHAOS, oftewel het steeds groter ONVERMOGEN van het kapitalisme om enig maatschappelijk probleem of tekort op te lossen). We zullen zien dat op dit aspect, waar Lenin blijkbaar sterk de klemtoon legt, door Peter Mertens verwaarloosd wordt. Met al zijn encyclopedische kennis van Lenin leest hij DAAR over heen?!

“Het socialisme kan de mensheid uit de kapitalistische crisis halen. Gebaseerd op de collectieve eigendom streeft het naar het voldoen van de noden van de bevolking en niet naar winst voor kapitalisten. Het brengt de levensnoodzakelijke goederen binnen bereik van elke arbeider. De volledige voortgebrachte rijkdom gaat trouwens naar de werkende bevolking, hetzij onder een individuele vorm (levensmiddelen), hetzij onder een collectieve vorm die het sociaal welzijn garandeert (investeringen om de productie te verhogen, kinderopvang, ontwikkeling van onderwijs en geneeskunde, enz.). Door de planning kan men de slingerbeweging van voorspoed en crisissen, die de kapitalistische groei kenmerkt, vermijden. Zo kunnen de productiekrachten op een harmonische en veel snellere manier ontwikkelen dan onder het kapitalisme.
…Het socialisme is een noodzaak. Maar het zal niet vanzelf te voorschijn komen uit de algemene crisis van het kapitalisme.…
De revolutionaire beweging is teruggevallen met het revisionisme. Zelfs als objectief de tegenstellingen van het kapitalistisch systeem gegroeid zijn, dan bestaat er in veel gevallen geen communistische partij of is die te zwak om op een beslissende manier de strijd van de arbeiders en het volk te beïnvloeden. Het imperialisme
kan ook een lange periode van verrotting kennen, zonder werkelijke groei, maar ook zonder kracht die in staat is om het systeem echt omver te gooien.
Dat besloot in 1924 ook het Ve Congres van de Communistische Internationale op basis van de analyse van Varga. Zinoviev, de rapporteur, stelt: "Twee perspectieven zijn mogelijk. Het kapitalisme
kan nog vegeteren gedurende een relatief lange periode, zonder werkelijk te leven, maar ook zonder te sterven. Ofwel zullen de gebeurtenissen zich veel sneller afspelen, zal het kapitalisme veel vroeger in elkaar stuiken in bepaalde belangrijke landen en sneller degenereren in andere. De Communistische Internationale, die de wereldrevolutie organiseert, moet met die twee mogelijkheden rekening houden."
Wij moeten ons ook op die twee mogelijkheden voorbereiden. Maar in alle geval moeten wij uit alle kracht de revolutionaire organisaties versterken, te beginnen met de communistische partij. Dat vormt de beste bijdrage om de omverwerping van het kapitalisme versnellen.”[7]

Hier op het laatst maakt Thomas Gounet een kleine kapitulatie, maar stelt hij toch de juiste taken voor de communisten.
Want de taak van de communisten is niet IN DE EERSTE PLAATS: Wij moeten ons ook op die twee mogelijkheden voorbereiden. Nee, de EERSTE taak van de communisten is het bewustzijn van de massa`zo ver opvoeren ( en de manier waarop is juist de inzet van het ontwerpen van een concrete strategie), opdat de werkende massa`s NIET MEER TOESTAAN dat “Het kapitalisme kan nog vegeteren gedurende een relatief lange periode, zonder werkelijk te leven, maar ook zonder te sterven.”



lees verder in volgend artikel.

[1] In deze analyse past nu een stuk over de rol van de uitbouw van de Europese Unie inverband met het vergroten van de kapitalistische uitbuiting. Dezelfde auteur heeft in de Marxistische Studies hierover OOK al een concrete analyse geschreven. Deze analyse wordt niet gebruikt, en zelfs aan de kant geschoven, want was onder redactie van Nadine Rosa Rosso. De eerste zitting van het Zevende Congres van de PVDA in 2001 was een poging om het fundamenteel programma van de PVDA grondig te vernieuwen naar een concreet programma naar de socialistische revolutie in Europa…

[2] “De economische crisis van het kapitalisme”, Thomas Gounet, Marxistische Studies nummer 45 (1999). Zie op marx.be.

[3] idem.

[4] Idem.

[5] Idem.

[6] Idem.

[7] Idem.